Genesis 47:23

23 Toen zeide Jozef tot het volk: Ziet, ik heb heden u en uw land gekocht voor Farao; ziet, daar is zaad voor u, opdat gij het land bezaait.

Genesis 47:23 Meaning and Commentary

Genesis 47:23

Then Joseph said unto the people
After he had bought their land, and before the removal of them to distant parts:

behold, I have bought you this day, and your land, for Pharaoh:
which he observes to them, that they might take notice of it, and confirm it, or object if they had anything to say to the contrary:

lo, [here is] seed for you, and ye shall sow the land:
by which it should seem that they were not removed from the spot where they lived, but retained their own land under Pharaoh, and had seed given them to sow it with, which may seem contrary to ( Genesis 47:21 ) ; wherefore that must be understood of a purpose and proposal to remove them, and not that it was actually done; or, as Musculus gives the sense, Joseph by a public edict called all the people from the extreme parts of Egypt to the cities nearest to them, and there proclaimed the subjection of them, and their lands to Pharaoh, but continued them to them as tenants of his; unless it should be said, that in those distant parts to which they were sent, land was put into their hands to till and manure for the king, and have seed given them to sow it with; but this seems to be said to them at the same time the bargain was made.

Genesis 47:23 In-Context

21 En aangaande het volk, dat zette hij over in de steden, van het ene uiterste der palen van Egypte, tot aan het andere uiterste deszelven.

22 Alleen het land der priesteren kocht hij niet, want de priesters hadden een bescheiden deel van Farao, en zij aten hun bescheiden deel, hetwelk hun Farao gegeven had; daarom verkochten zij hun land niet.

23 Toen zeide Jozef tot het volk: Ziet, ik heb heden u en uw land gekocht voor Farao; ziet, daar is zaad voor u, opdat gij het land bezaait.

24 Doch met de inkomsten zal het geschieden, dat gij aan Farao het vijfde deel zult geven, en de vier delen zullen voor u zijn, tot zaad des velds, en tot uw spijze en van degenen, die in uw huizen zijn, en om te eten voor uw kinderkens.

25 En zij zeiden: Gij hebt ons leven behouden; laat ons genade vinden in de ogen mijns heren, en wij zullen Farao's knechten zijn.