Handelingen 25:9

9 Maar Festus, willende den Joden gunst bewijzen, antwoordde Paulus, en zeide: Wilt gij naar Jeruzalem opgaan, en aldaar voor mij over deze dingen geoordeeld worden?

Handelingen 25:9 Meaning and Commentary

Acts 25:9

But Festus, willing to do the Jews a pleasure
As did his predecessor Felix, ( Acts 24:27 ) he being just entered upon his new government, and having met with some caresses and civilities from the Jews at Jerusalem, by whom he had been much pressed and urged about the affair of the apostle:

answered Paul, and said, wilt thou go up to Jerusalem, and there be
judged of these things before me?
meaning by the Jewish sanhedrim, he Festus being present: this was what the Jews had requested of him when he was at Jerusalem, that he would send for Paul thither, and there let him be judged, and which request he had denied; but having been solicited and importuned by the Jews, perhaps as, they came down together, he was inclined to gratify them, and to admit of it that he should be tried at Jerusalem, before the sanhedrim, he being present; and yet he was unwilling to do this without the prisoner's consent, he being a freeman of a Roman city; fearing he should be charged with delivering up a Roman into the hands of the Jews, which might be resented by the emperor and the Roman senate, should it come to their knowledge.

Handelingen 25:9 In-Context

7 En als hij daar gekomen was, stonden de Joden, die van Jeruzalem afgekomen waren, rondom hem, vele en zware beschuldigingen tegen Paulus voortbrengende, die zij niet konden bewijzen;
8 Dewijl hij, antwoordende, zeide: Ik heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen den tempel, noch tegen den keizer iets gezondigd.
9 Maar Festus, willende den Joden gunst bewijzen, antwoordde Paulus, en zeide: Wilt gij naar Jeruzalem opgaan, en aldaar voor mij over deze dingen geoordeeld worden?
10 En Paulus zeide: Ik sta voor den rechterstoel des keizers, waar ik geoordeeld moet worden; den Joden heb ik geen onrecht gedaan; gelijk gij ook zeer wel weet.
11 Want indien ik onrecht doe, en iets des doods waardig gedaan heb, ik weiger niet te sterven; maar indien er niets is van hetgeen, waarvan dezen mij beschuldigen, zo kan niemand mij hun uit gunst overgeven. Ik beroep mij op den keizer.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.