Jakobus 2:13

13 Want een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene, die geen barmhartigheid gedaan heeft; en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel.

Jakobus 2:13 Meaning and Commentary

James 2:13

For he shall have judgment without mercy
Strict justice, and no mercy shown him:

that hath showed no mercy;
to the poor brethren, and distressed members of Christ, but has shown respect of persons to the hurt of the poor, and has despised and oppressed them, instead of relieving and comforting them; so the rich man, that neglected Lazarus at his gates, is refused a drop of water to cool his tongue; and the servant that cruelly insisted on his fellow servant's paying him all he owed, justly incurred the displeasure of his Lord, and was by him delivered to the tormentors; and that servant that beats his fellow servants will be cut asunder, and, have his portion with hypocrites; and such who have seen any of the brethren of Christ hungry, thirsty, naked, sick, and in prison, and have showed no regard for them, will hear, "Go, ye cursed, into everlasting fire":

and mercy rejoiceth against judgment;
that is merciful men, who have shown mercy to the poor saints, will not be afraid of the awful judgment, but rather rejoice or glory, as the word signifies, in the view of it, since they will obtain mercy at that day, and hear, Come, ye blessed of my Father ( Matthew 25:34-36 ) so the Ethiopic version renders it, he only shall glory in the day of judgment, who hath showed mercy; the Alexandrian copy reads in the imperative, "let mercy glory" and the Syriac version, "be ye exalted by mercy over judgment".

Jakobus 2:13 In-Context

11 Want Die gezegd heeft: Gij zult geen overspel doen, Die heeft ook gezegd: Gij zult niet doden. Indien gij nu geen overspel zult doen, maar zult doden, zo zijt gij een overtreder der wet geworden.

12 Spreekt alzo, en doet alzo, als die door de wet der vrijheid zult geoordeeld worden.

13 Want een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene, die geen barmhartigheid gedaan heeft; en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel.

14 Wat nuttigheid is het, mijn broeders, indien iemand zegt, dat hij het geloof heeft, en hij heeft de werken niet? Kan dat geloof hem zaligmaken?

15 Indien er nu een broeder of zuster naakt zouden zijn, en gebrek zouden hebben aan dagelijks voedsel;