Jeremia 15:2

2 En het zal geschieden, wanneer zij tot u zullen zeggen: Waarhenen zullen wij uitgaan? dat gij tot hen zult zeggen: Zo zegt de HEERE: Wie ten dood, ten dode; en wie tot het zwaard, ten zwaarde, en wie tot den honger, ten honger; en wie ter gevangenis, ter gevangenis!

Jeremia 15:2 Meaning and Commentary

Jeremiah 15:2

And it shall come to pass, if they say unto thee
As doubtless they will, when this message is brought to them: whither shall we go forth?
in a jeering scornful manner, not believing that this would be their case: then thou shall tell them, thus saith the Lord, such as are for death,
to death;
such as were appointed to death, or to die by the pestilence, which is often signified by death; they shall go forth unto it; or it shall meet them, and seize upon them, and take them away: and such as are for the sword, to the sword;
who are appointed to die by the sword of the enemy, into whose hands they should fall by attempting to escape out of the city, shall perish by it: and such as are for the famine, to the famine;
such as are appointed to die by that, shall die of it in the city, where they shall be besieged, and not be able to get out to fetch in any provisions, and where none can be brought, because of the enemy: and such as are for the captivity, to the captivity;
such as are spared from the pestilence, sword, and famine, and are designed to be carried captive into a strange land, shall be taken and carried thither; nor will it be in their power, or in any other's, to hinder any of the above things, to which they are appointed of God. According to the Jews, the latter of these is more grievous than the former; as the sword than death, and famine than the sword, so captivity than them all {w}.

---

FOOTNOTES:

F23 T. Bab Bava Bathra, fol. 8. 2.

Jeremia 15:2 In-Context

1 Maar de HEERE zeide tot mij: Al stond Mozes en Samuel voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf ze weg van Mijn aangezicht, en laat ze uitgaan.

2 En het zal geschieden, wanneer zij tot u zullen zeggen: Waarhenen zullen wij uitgaan? dat gij tot hen zult zeggen: Zo zegt de HEERE: Wie ten dood, ten dode; en wie tot het zwaard, ten zwaarde, en wie tot den honger, ten honger; en wie ter gevangenis, ter gevangenis!

3 Want Ik zal bezoeking over hen doen met vier geslachten, spreekt de HEERE: met het zwaard, om te doden; en met de honden, om te slepen; en met het gevogelte des hemels, en met het gedierte der aarde, om op te eten en te verderven.

4 En Ik zal hen overgeven tot een beroering aan alle koninkrijken der aarde, vanwege Manasse, zoon van Jehizkia, koning van Juda, om hetgeen hij te Jeruzalem gedaan heeft.

5 Want wie zou u verschonen, o Jeruzalem? of wie zou medelijden met u hebben, of wie zou aftreden, om u naar vrede te vragen?