Jeremia 23:36

36 Maar des HEEREN last zult gij niet meer gedenken; want een iegelijk zal zijn eigen woord een last zijn, dewijl gij verkeert de woorden van den levenden God, den HEERE der heirscharen, onzen God

Jeremia 23:36 Meaning and Commentary

Jeremiah 23:36

And the burden of the Lord shall be mentioned no more
Or the word of the Lord under that name, speaking of it in a ludicrous and scoffing manner: for every man's word shall be his burden;
every flout, scoff, and jeer of his, at the word of God, shall fall heavily upon him, with weight upon his conscience, and press him with guilt to the lowest hell; or, however, a heavy punishment for his sin shall light upon him: or, as the words may be rendered, "for his word is a burden to everyone" ^F21; that is, the word of the Lord is reckoned by everyone a burden; and with them a burden and the word of the Lord are synonymous terms; which ought not to be, and was offensive to the Lord; and therefore he forbids the use of such a phrase, and threatens to punish for it; for ye have perverted the words of the living God, of the Lord of
hosts, our God;
derided them, and put a wrong sense upon them; and which is aggravated by their being the words of "the living God", who is the true God and his words true; and he lives and is able to resent and punish any ill usage of him, and ill treatment of his words; and not the oracles of lifeless idols: and they are the words of "the Lord of hosts", of all armies above and below, and so was able to make them good: and besides, they were the words of "our God", the God of Israel; who had in all ages kept his covenant with them, performed his promises to them, and had done great and good things for them.

---

FOOTNOTES:

F21 (wrbd vyal hyhy avmh yk) "quia onus erit unicuique verbum suum", Schmidt; "[vel] verbum ejus, nempe, Dei", Dieu.

Jeremia 23:36 In-Context

34 En aangaande den profeet, of den priester, of het volk, dat zeggen zal: Des HEEREN last; dat Ik bezoeking zal doen over dien man en over zijn huis.

35 Aldus zult gijlieden zeggen, een iegelijk tot zijn naaste, en een iegelijk tot zijn broeder: Wat heeft de HEERE geantwoord, en wat heeft de HEERE gesproken?

36 Maar des HEEREN last zult gij niet meer gedenken; want een iegelijk zal zijn eigen woord een last zijn, dewijl gij verkeert de woorden van den levenden God, den HEERE der heirscharen, onzen God

37 Aldus zult gij zeggen tot den profeet: Wat heeft u de HEERE geantwoord en wat heeft de HEERE gesproken?

38 Maar dewijl gij zegt: Des HEEREN last; daarom, zo zegt de HEERE: Omdat gij dit woord zegt: Des HEEREN last, daar Ik tot u gezonden heb, zeggende: Gij zult niet zeggen: Des HEEREN last