Jeremia 29:8

8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet naar uw dromers, die gij doet dromen.

Jeremia 29:8 Meaning and Commentary

Jeremiah 29:8

For thus saith the Lord of hosts, the God of Israel
(See Gill on Jeremiah 29:4); let not your prophets and your diviners, that [be] in the midst of
you, deceive you;
their false prophets, as the Targum; and there were many such in the captivity; see ( Ezekiel 13:2-4 ) ; and such who pretended to divine and foretell future things, and so impose upon the people, who were too apt to believe them; these insinuated, that in a little time they should have their liberty, and return to their own land again, contrary to the prophecies that came from the Lord himself: neither hearken to your dreams which ye cause to be dreamed;
for that of a speedy return to their own land was no other than a dream, which they both dreamed themselves; their thoughts running on it in the daytime, they dreamed of it at night; and fancied it was from the Lord; a divine dream; and so built much upon it; and also which they encouraged the false prophets and diviners to dream, and tell their dreams, by their listening to them, and being pleased with them, giving credit to them as if they came from God.

Jeremia 29:8 In-Context

6 Neemt vrouwen, en gewint zonen en dochteren, en neemt vrouwen voor uw zonen, en geeft uw dochteren aan mannen, dat zij zonen en dochteren baren; en wordt aldaar vermenigvuldigd, en wordt niet verminderd.

7 En zoekt den vrede der stad, waarhenen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE; want in haar vrede zult gij vrede hebben.

8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet naar uw dromers, die gij doet dromen.

9 Want zij profeteren u valselijk in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, spreekt de HEERE.

10 Want zo zegt de HEERE: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats.