Jeremia 3:18

18 In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israel; en zij zullen te zamen komen uit het land van het noorden, in het land, dat Ik uw vaderen ten erve gegeven heb.

Jeremia 3:18 Meaning and Commentary

Jeremiah 3:18

In those days the house of Judah shall walk with the house of
Israel
Which had its accomplishment when some of the ten tribes, scattered among the nations whither the Gospel came, as well as in the land of Judea, being converted under it, joined together in a Gospel church state, and walked together in all the commandments and ordinances of Christ: and it may also denote the agreement of all Christian confessors, as Judah signifies, and of all Israelites indeed, in worship, whether Jews or Gentiles; becoming through Christ members of one body, fellow heirs and partakers of the same grace, promises, and privileges; and which harmony will still be more manifest in the latter day, ( Isaiah 11:7-9 Isaiah 11:13 ) ( Jeremiah 50:4 Jeremiah 50:5 ) ( Hosea 1:11 ) : and they shall come together out of the land of the north;
out of these northern kingdoms of ours, and other parts of Europe, where they chiefly are; this will be when the fulness of the Gentiles is brought in, and the Jews are converted and joined to Christian churches: the allusion is to the return of the Jews from Babylon, which lay north of Judea: to the land that I have given for an inheritance unto your fathers;
for when the Jews are converted they shall return to their own land, which God gave for an inheritance to Abraham, Isaac, and Jacob, and to their seed after them.

Jeremia 3:18 In-Context

16 En het zal geschieden, wanneer gij vermenigvuldigd en vruchtbaar zult geworden zijn in het land, in die dagen, spreekt de HEERE, zullen zij niet meer zeggen: De ark des verbonds des HEEREN, ook zal zij in het hart niet opkomen; en zij zullen aan haar niet gedenken, en haar niet bezoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden.

17 Te dier tijd zullen zij Jeruzalem noemen, des HEEREN troon; en al de heidenen zullen tot haar vergaderd worden, om des HEEREN Naams wil, te Jeruzalem; en zij zullen niet meer wandelen naar het goeddunken van hun boos hart.

18 In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israel; en zij zullen te zamen komen uit het land van het noorden, in het land, dat Ik uw vaderen ten erve gegeven heb.

19 Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen? Maar Ik zeide: Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader! en gij zult van achter Mij niet afkeren.

20 Waarlijk, gelijk een vrouw trouwelooslijk scheidt van haar vriend, alzo hebt gijlieden trouwelooslijk tegen Mij gehandeld, gij huis Israels! spreekt de HEERE.