Jeremia 34:22

22 Ziet, Ik zal bevel geven, spreekt de HEERE, en zal hen weder tot deze stad brengen, en zij zullen tegen haar strijden, en zullen ze innemen, en zullen ze met vuur verbranden; en Ik zal de steden van Juda stellen tot een verwoesting, dat er niemand in wone.

Jeremia 34:22 Meaning and Commentary

Jeremiah 34:22

Behold, I will command, saith the Lord, and cause them to
return to this city
The Lord of hosts, or armies, was "Generalissimo" of Nebuchadnezzar's army, had it at his command, and could direct if as he pleased, and order it to march and countermarch as he thought fit: it was under the direction of his providence that it departed from Jerusalem, to try the inhabitants of it; and now, by a secret instinct, he would so powerfully work upon it, and by the ordering of external causes so manage it, that it should return to Jerusalem again, and carry on the siege with redoubled rigour: and they shall fight against it, and take it, and burn it with fire;
they fought against it by shooting arrows from their bows, casting stones from their engines, and by beating down the walls with their battering rams; with which making breaches, they entered in and took the city; and burnt the temple, palaces, and other houses, with fire; of all which see the accomplishment in ( Jeremiah 52:4 Jeremiah 52:7 Jeremiah 52:13 ) ; and I will make the cities of Judah a desolation without an
inhabitant:
many of them were already; the king of Babylon having taken, ravaged, and plundered them before he came to Jerusalem; and whither the inhabitants of them, that escaped the sword, fled for security; and others of them, that were not, now should be made desolate upon the taking of Jerusalem, as Lachish and Azekah, ( Jeremiah 34:7 ) ; which should fall into the hands of the enemy, and the inhabitants thereof be forced to flee into other countries, or would be carried captive; so that they would be without any, or have but few to dwell in them.

Jeremia 34:22 In-Context

20 Ja, Ik zal hen overgeven in de hand hunner vijanden, en in de hand dergenen, die hun ziel zoeken; en hun dode lichamen zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn.

21 Zelfs Zedekia, den koning van Juda, en zijn vorsten, zal Ik overgeven in de hand hunner vijanden, en in de hand dergenen, die hun ziel zoeken, te weten, in de hand van het heir des konings van Babel, die van ulieden nu zijn opgetogen.

22 Ziet, Ik zal bevel geven, spreekt de HEERE, en zal hen weder tot deze stad brengen, en zij zullen tegen haar strijden, en zullen ze innemen, en zullen ze met vuur verbranden; en Ik zal de steden van Juda stellen tot een verwoesting, dat er niemand in wone.