Jeremia 46:27

27 Maar gij, Mijn knecht Jakob! vrees niet, en ontzet u niet, o Israel! want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en niemand zal hem verschrikken.

Jeremia 46:27 Meaning and Commentary

Jeremiah 46:27

But fear thou not, O my servant Jacob; and be not dismayed, O
Israel
The same things are said in ( Jeremiah 30:10 ) ; (See Gill on Jeremiah 30:10); for, behold, I will save thee from afar off, and thy seed from the land
their captivity;
Grotius thinks the Jews carried into Egypt by Pharaohnecho, along with Jehoahaz, are meant; but it does not appear that any were carried captive along with him, ( 2 Kings 23:33 2 Kings 23:34 ) . Jarchi supposes these to be the righteous in Egypt, who were carried thither by Johanan against their will; but though they may be included, even that small remnant that should escape, ( Jeremiah 44:28 ) ; yet the Jews in Babylon, and other provinces, are chiefly designed; and the words are intended to comfort them in their captivity, with a promise of their return, lest they should be discouraged, in hearing that the Egyptians should inhabit their own land again, and they not theirs: and Jacob shall return, and be in rest, and at ease, and none shall
make [him] afraid:
this will have its full accomplishment hereafter in the latter day; when the Jews will be converted, and return to their own land, and never be disturbed more, as they have been, ever since their return from the Babylonish captivity. So Kimchi says this passage respects time to come.

Jeremia 46:27 In-Context

25 De HEERE der heirscharen, de God Israels, zegt: Ziet, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No, en over Farao, en over Egypte, en over haar goden, en over haar koningen, ja, over Farao, en over degenen, die op hem vertrouwen.

26 En Ik zal hen geven in de hand dergenen, die hunlieder ziel zoeken, en in de hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand zijner knechten. Maar daarna zal zij bewoond worden als in de dagen van ouds, spreekt de HEERE.

27 Maar gij, Mijn knecht Jakob! vrees niet, en ontzet u niet, o Israel! want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en niemand zal hem verschrikken.

28 Gij dan Mijn knecht Jakob! vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik u gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden.