Jeremia 6:15

15 Zijn zij beschaamd, omdat zij gruwel bedreven hebben? Ja, zij schamen zich in het minste niet, weten ook niet van schaamrood te maken; daarom zullen zij vallen onder de vallenden, ten tijde als Ik hen bezoeken zal, zullen zij struikelen, zegt de HEERE.

Jeremia 6:15 Meaning and Commentary

Jeremiah 6:15

Were they ashamed when they had committed abomination?
&c.] This seems chiefly, and in the first place, to respect the false prophets and wicked priests; who when they committed idolatry, or any other sin, and led the people into the same by their doctrine and example, yet, when reproved for it, were not ashamed, being given up to a judicial hardness of heart: nay, they were not at all ashamed, neither could they blush;
they were men of impudent faces, they had a whore's forehead; there was not the least sign or appearance of shame in them; when charged with the foulest crimes, and threatened with the severest punishment, they were not moved by either; they had neither shame nor fear: therefore they shall fall among them that fall;
meaning that the prophets and priests should perish among the common people, and with them, who should be slain, and fall by the sword of the Chaldeans; the sacredness of their office would not exempt them; they should fare no better than the rest of the people: at the time that I visit them they shall be cast down, saith the Lord;
that is, when the city and temple should be destroyed by the Chaldeans, these would be cast down from their excellency, the high office in which they were, and fall into ruin, and perish with the rest.

Jeremia 6:15 In-Context

13 Want van hun kleinste aan tot hun grootste toe pleegt een ieder van hen gierigheid, en van den profeet aan tot den priester toe bedrijft een ieder van hen valsheid.

14 En zij genezen de breuk van de dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede! doch daar is geen vrede.

15 Zijn zij beschaamd, omdat zij gruwel bedreven hebben? Ja, zij schamen zich in het minste niet, weten ook niet van schaamrood te maken; daarom zullen zij vallen onder de vallenden, ten tijde als Ik hen bezoeken zal, zullen zij struikelen, zegt de HEERE.

16 Zo zegt de HEERE: Staat op de wegen, en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel; maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen.

17 Ik heb ook wachters over ulieden gesteld, zeggende: Luistert naar het geluid der bazuin; maar zij zeggen: Wij zullen niet luisteren.