Jesaja 2:20

20 In dien dag zal de mens zijn zilveren afgoden, en zijn gouden afgoden, welke zij zich gemaakt hadden, om zich daarvoor neder te buigen, wegwerpen voor de mollen en de vledermuizen;

Jesaja 2:20 Meaning and Commentary

Isaiah 2:20

In that day a man shall cast his idols of silver, and his
idols o[ gold
Being frightened at the terrible shaking of the earth, and at the glory and majesty of Christ, which will be seen in his witnesses and people, at the time of his spiritual coming, and the destruction of antichrist; insomuch that they shall cast away their idols, and relinquish their idolatrous practices, and give glory to the God of heaven, ( Revelation 11:11-13 ) : which they made [each one] for himself to worship;
everyone having their peculiar idol, the work of their own hands; which shows their gross ignorance and wretched stupidity: to the moles, and to the bats;
that is, either they shall leave them to persons as blind and ignorant as moles and bats; or rather they shall cast them into the holes which moles make, and bats have recourse unto. The Targum makes these the objects of worship, rendering the words,

``that they may worship the idols and images;''

and the Jewish writers interpret them of images worshipped in the form of moles and bats; though we never read of those creatures being worshipped, Moles were sacrificed to Neptune ^F23. Kimchi refers this text to the times of the Messiah; and some of their ancient writers ^F24 apply it to the Messiah, and to his arising and appearing in the land of Galilee.

---

FOOTNOTES:

F23 Phurnutus de Natura Deorum, p. 59.
F24 Zohar in Exod. fol. 3. 3. &. in Numb. fol. 99. 3.

Jesaja 2:20 In-Context

18 En elkeen der afgoden zal ganselijk vergaan.

19 Dan zullen zij in de spelonken der rotsstenen gaan, en in de holen der aarde, vanwege den schrik des HEEREN, en vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij Zich opmaken zal, om de aarde te verschrikken.

20 In dien dag zal de mens zijn zilveren afgoden, en zijn gouden afgoden, welke zij zich gemaakt hadden, om zich daarvoor neder te buigen, wegwerpen voor de mollen en de vledermuizen;

21 Gaande in de reten der rotsen en in de kloven der steenrotsen, vanwege den schrik des HEEREN, en vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij Zich opmaken zal, om de aarde geweldiglijk te verschrikken.

22 Laat gijlieden dan af van den mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten?