Jesaja 41:26

26 Wie heeft wat verkondigd van den beginne aan, dat wij het weten mogen, of van te voren, dat wij zeggen mogen: Hij is rechtvaardig; maar er is niemand, die het verkondigt, ook niemand, die wat horen doet, ook niemand, die ulieder woorden hoort.

Jesaja 41:26 Meaning and Commentary

Isaiah 41:26

Who hath declared from the beginning, that we may know?
&c.] Who of the idols, or of their priests, that have declared things future before they came to pass, or ever predicted such an event as this before mentioned; which, if understood of Cyrus, was an hundred and fifty years before it came to pass; and if of Constantine, near a thousand years: and before time, that we may say, he is righteous?
that is, who hath declared things before the time of the accomplishment of them, and they have come to pass, as they have been declared? by which it may be known that they are gods, or the priests of such that are so, by their having prescience of future events, or the spirit of prophecy; and so it may be said of them, that they are just in their pretensions, and have a rightful claim to deity, or are true prophets; so the Targum,

``that we may say it is true''

yea, there is none that showeth, yea, there is none that declareth;
that shows and declares things to come, or such as the true God shows and declares: yea, there is none that heareth your words;
none of your worshippers that ever heard you speak a word, who, when they have prayed to you, could never have an answer; and therefore you have no just claim to deity; or ever heard any of your prophets say such a thing should come to pass, and it did.

Jesaja 41:26 In-Context

24 Ziet, gijlieden zijt minder dan niet, en ulieder werk is erger dan een adder; hij is een gruwel, die ulieden verkiest.

25 Ik verwek een van het noorden, en hij zal opkomen van den opgang der zon; hij zal Mijn Naam aanroepen; en hij zal komen over de overheden als over leem, en gelijk een pottenbakker het slijk treedt.

26 Wie heeft wat verkondigd van den beginne aan, dat wij het weten mogen, of van te voren, dat wij zeggen mogen: Hij is rechtvaardig; maar er is niemand, die het verkondigt, ook niemand, die wat horen doet, ook niemand, die ulieder woorden hoort.

27 Ik, de Eerste zeg tot Sion: Zie, zie ze daar! en tot Jeruzalem; Ik zal een blijden boodschapper geven.

28 Want Ik zag toe, maar er was niemand, zelfs onder dezen, maar er was geen raadgever, dat Ik hen zou vragen, en zij Mij antwoord geven zouden.