Jesaja 5:26

26 Want Hij zal een banier opwerpen onder de heidenen van verre, en Hij zal hen herwaarts sissen van het einde der aarde; en ziet, haastelijk, snellijk zullen zij aankomen.

Jesaja 5:26 Meaning and Commentary

Isaiah 5:26

And he will lift up an ensign to the nations from far,
&c.] Not to the Chaldeans or Babylonians, for they were not nations, but one nation, and were a people near; but to the Romans, who consisted of many nations, and were afar off, and extended their empire to the ends of the earth; these, by one providence or another, were stirred up to make an expedition into the land of Judea, and besiege Jerusalem: and this lifting up of an ensign is not, as sometimes, for the gathering and enlisting of soldiers, or to prepare them for the battle, or to give them the signal when to begin the fight; but as a direction to decamp and proceed on a journey, on some expedition: and will hiss unto them from the end of the earth,
or "to him" ^F9; the king, or general of them, wherever he is, even though at the end of the earth: and the phrase denotes the secret and powerful influence of divine Providence, in moving upon the hearts of the Romans, and their general, to enter upon such a design against the Jews; and which was as easily done as for one man to hiss or call to another; or as for a shepherd to whistle for his sheep; to which the allusion seems to be; the Lord having the hearts of all in his hands, and can turn them as he pleases, to do his will: and, behold, they shall come with speed swiftly;
or "he shall come"; the king with his army; and so the Targum paraphrases it;

``and behold, a king with his army shall come swiftly, as light clouds;''

this shows the swift and sudden destruction that should come upon the Jews; and is an answer to their scoffs, ( Isaiah 5:19 ) .

---

FOOTNOTES:

F9 (wl) "ei", Vatablus; Montanus; "illi", Cocceius; "ad se", Junius & Tremellius.

Jesaja 5:26 In-Context

24 Daarom, gelijk de tong des vuurs den stoppel verteert, en het kaf door de vlam verdaan wordt, alzo zal hun wortel als een uittering wezen; en hun bloem zal als stof opvaren; omdat zij verwerpen de wet des HEEREN der heirscharen, en de rede des Heiligen van Israel versmaden.

25 Daarom is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft tegen hetzelve Zijn hand uitgestrekt, en Hij heeft het geslagen, zodat de bergen hebben gebeefd, en hun dode lichamen zijn geworden als drek in het midden der straten. Om dit alles keert zich Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.

26 Want Hij zal een banier opwerpen onder de heidenen van verre, en Hij zal hen herwaarts sissen van het einde der aarde; en ziet, haastelijk, snellijk zullen zij aankomen.

27 Geen moede, en geen struikelende zal onder hen wezen; niemand zal sluimeren noch slapen, noch de gordel zijner lendenen ontbonden worden, noch de schoenriem zijner schoenen afgescheurd worden.

28 Welker pijlen scherp zullen zijn, en al hun bogen gespannen; hunner paarden hoeven zullen als een rots geacht zijn, en hun raderen als een wervelwind.