Jozua 17:1

1 De stam van Manasse had ook een lot, omdat hij de eerstgeborene van Jozef was: te weten Machir, de eerstgeborene van Manasse, de vader van Gilead; omdat hij een krijgsman was, zo had hij Gilead en Bazan.

Jozua 17:1 Meaning and Commentary

Joshua 17:1

There was also a lot for the tribe of Manasseh
As well as for the tribe of Ephraim:

for he [was] the firstborn of Joseph;
and therefore ought to have his part and share in the lot of the children of Joseph, though Ephraim was preferred before him in the blessing of Jacob. Some think this is given as a reason why he had a double portion, one on the other side Jordan, and another in the land of Canaan:

[to wit], for Machir, the firstborn of Manasseh, the father of Gilead;
who was the only son of Manasseh, and so through him, and by his son Gilead, the whole tribe sprung from that patriarch: and

because he was a man of war, therefore he had Gilead and Bashan;
which were given to his posterity by Moses, and lay on the other side Jordan, see ( Deuteronomy 3:13 Deuteronomy 3:15 ) . This Machir very likely had shown his warlike disposition and courage in Egypt, and had fought under the kings there against the common enemy of that country; for it is highly probable he was dead before the children of Israel came out from thence, but the same warlike spirit continued in his posterity; they had their part assigned them on the other side Jordan, to defend that country, while the tribes of Reuben and Gad attended to the care of their flocks and herds.

Jozua 17:1 In-Context

1 De stam van Manasse had ook een lot, omdat hij de eerstgeborene van Jozef was: te weten Machir, de eerstgeborene van Manasse, de vader van Gilead; omdat hij een krijgsman was, zo had hij Gilead en Bazan.
2 Ook hadden de overgebleven kinderen van Manasse een lot, naar hun huisgezinnen; te weten de kinderen van Abiezer, en de kinderen van Helek, en de kinderen van Asriel, en de kinderen van Sechem, en de kinderen van Hefer, en de kinderen van Semida. Dit zijn de mannelijke kinderen van Manasse, den zoon van Jozef, naar hun huisgezinnen.
3 Zelafead nu, de zoon van Hefer, den zoon van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, had geen zonen, maar dochters; en dit zijn de namen zijner dochteren: Machla en Noa, Hogla, Milka en Tirza.
4 Dezen dan traden toe voor het aangezicht van Eleazar, den priester, en voor het aangezicht van Jozua, den zoon van Nun, en voor het aangezicht der oversten, zeggende: De HEERE heeft Mozes geboden, dat men ons een erfdeel geven zou in het midden onzer broederen. Daarom gaf hij haar, naar den mond des HEEREN, een erfdeel in het midden der broederen van haar vader.
5 En aan Manasse vielen tien snoeren toe, behalve het land Gilead en Bazan, dat op gene zijde van de Jordaan is.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.