Jozua 24:4

4 En aan Izak gaf Ik Jakob en Ezau; en Ik gaf aan Ezau het gebergte Seir, om dat erfelijk te bezitten; maar Jakob en zijn kinderen togen af in Egypte.

Jozua 24:4 Meaning and Commentary

Joshua 24:4

And I gave unto Isaac Jacob and Esau
When Rebekah was barren, so that the children appeared the more to be the gift of God; though Esau perhaps is mentioned, for the sake of what follows:

and I gave unto Esau Mount Seir to possess it;
that Jacob and his posterity alone might inherit Canaan, and Esau and his seed make no pretension to it:

but Jacob and his children went down into Egypt;
where they continued many years, and great part of the time in bondage and misery, which is here taken no notice of; and this was in order to their being brought into the land of Canaan, and that the power and goodness of God might be the more conspicuous in it.

Jozua 24:4 In-Context

2 Toen zeide Jozua tot het ganse volk: Alzo zegt de HEERE, de God Israels: Over gene zijde der rivier hebben uw vaders van ouds gewoond, namelijk Terah, de vader van Abraham, en de vader van Nahor; en zij hebben andere goden gediend.
3 Toen nam Ik uw vader Abraham van gene zijde der rivier, en deed hem wandelen door het ganse land Kanaan; Ik vermeerderde ook zijn zaad en gaf hem Izak.
4 En aan Izak gaf Ik Jakob en Ezau; en Ik gaf aan Ezau het gebergte Seir, om dat erfelijk te bezitten; maar Jakob en zijn kinderen togen af in Egypte.
5 Toen zond Ik Mozes en Aaron, en Ik plaagde Egypte, gelijk als Ik in deszelfs midden gedaan heb; en daarna leidde Ik u daaruit.
6 Als Ik uw vaders uit Egypte gevoerd had, zo kwaamt gij aan de zee, en de Egyptenaars jaagden uw vaderen na met wagens en met ruiters, tot de Schelfzee.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.