Mattheüs 21:31

31 Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan? Zij zeiden tot Hem: De eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods.

Mattheüs 21:31 Meaning and Commentary

Matthew 21:31

Whether of them twain did the will of his father?
&c.] This is the question put by Christ, upon the preceding parable to the chief priests, elders, and Scribes;

they say unto him, the first:
an answer which natural reason, and common sense, directed them to; and therefore they give it out at once, directly, without staying upon it, and demurring about it; though they seemed not to be aware of the application of it to themselves, which follows:

Jesus saith unto them, verily I say unto you, that the publicans and
the harlots;
that is, such who had been so; (See Gill on Matthew 9:10).

go into the kingdom of God before you.
They are signified by the first son, who repenting went, and did the will of his father: these repented under John's ministry, were called, and brought to repentance by the preaching of Christ, and his apostles: these justified God, their Father, by being baptized with John's baptism: these embraced the Messiah, believed in him, and were the first in his kingdom, and set an example to the chief among the Jews to follow: and it is easy to observe, that a poor profane sinner may, by the grace of God, be brought to repentance, that before was obstinate, rebellious, and disobedient, and be made willing to go and work in the Lord's vineyard here, and be at last glorified; when a self righteous person, notwithstanding all his fair promises and resolutions to do good, his professions of, and pretensions to religion, neither repents of his sins, nor believes in Christ; has no share in the kingdom of grace here, nor will he enter into the kingdom of glory.

Mattheüs 21:31 In-Context

29 Doch hij antwoordde en zeide: Ik wil niet; en daarna berouw hebbende, ging hij heen.

30 En gaande tot den tweeden, zeide desgelijks, en deze antwoordde en zeide: Ik ga, heer! en hij ging niet.

31 Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan? Zij zeiden tot Hem: De eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods.

32 Want Johannes is tot u gekomen in den weg der gerechtigheid, en gij hebt hem niet geloofd; maar de tollenaars en de hoeren hebben hem geloofd; doch gij, zulks ziende, hebt daarna geen berouw gehad, om hem te geloven.

33 Hoort een andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en zette een tuin daarom, en groef een wijnpersbak daarin, en bouwde een toren, en verhuurde dien den landlieden, en reisde buiten 's lands.