Nahum 3:1

1 Wee der bloedstad, die gans vol leugen, en verscheuring is! de roof houdt niet op.

Nahum 3:1 Meaning and Commentary

Nahum 3:1

Woe to the bloody city
Nineveh, in which many murders were daily committed; innocent blood shed; the lives of men taken away, under the colour of justice, by false witnesses, and other unlawful methods; and which was continually making war with neighbouring nations, and shedding their blood, which it stuck not at, to enlarge its wealth and dominions; and therefore "woe" is denounced against it; and it is threatened with the righteous judgments of God, with all sorts of calamity and distress: or, "O bloody city", as the Septuagint; for the word used is vocative, and expressive of calling, as Aben Ezra and Kimchi observe: it [is] all full of lies [and] robbery;
the palace and court; the houses of noblemen and common persons were full of flattery and deceit; men of high degree were a lie, and men of low degree vanity; no man could trust another, or believe what he said; there were no truth, honesty, and faithfulness, in conversation or commerce; their warehouses were full of goods, got by rapine and violence; and their streets full of robbers and robberies: the prey departeth not;
they go on in making a prey of their neighbours, in pillaging and plundering their substance; they repent not of such evil practices, nor desist from them; or because of the above sins they shall fall a prey to the enemy, who will not cease plundering them till he has utterly stripped them of all they have; and who is represented in the next verse ( Nahum 3:2 ) as just at hand.

Nahum 3:1 In-Context

1 Wee der bloedstad, die gans vol leugen, en verscheuring is! de roof houdt niet op.

2 Er is het geklap der zweep, en het geluid van het bulderen der raderen; en de paarden stampen, en de wagens springen op.

3 De ruiter steekt omhoog, zo het vlammende zwaard, als de bliksemende spies, en er zal veelheid der verslagenen zijn, en een zware menigte der dode lichamen; ja, er zal geen einde zijn der lichamen, men zal over hun lichamen struikelen;

4 Om der grote hoererijen wil der zeer bevallige hoer, der meesteres der toverijen, die met haar hoererijen volken verkocht heeft, en geslachten met haar toverijen.

5 Ziet, Ik wil aan u, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal uw zomen ontdekken boven uw aangezicht, en Ik zal den heidenen uw naaktheid, en den koninkrijken uw schande wijzen.