Richtere 14:18

18 Toen zeiden de mannen der stad tot hem, op den zevenden dag, eer de zon onderging: Wat is zoeter dan honig? en wat is sterker dan een leeuw? En hij zeide tot hen: Zo gij met mijn kalf niet hadt geploegd, gij zoudt mijn raadsel niet hebben uitgevonden.

Richtere 14:18 Meaning and Commentary

Judges 14:18

And the men of the city said unto him, on the seventh day,
before the sun went down
And so soon, enough to free them from the obligation they otherwise would have been under, to have given him the sheets and changes of raiment agreed unto:

what is sweeter than honey?
nothing, at least that was known, sugar not being invented. Julian the emperor F14, in commendation of figs, shows, from various authors, that nothing is sweeter than they, excepting honey:

and what is stronger than a lion?
no creature is, it is the strongest among beasts, ( Proverbs 30:30 ) . Homer F15 gives the epithet of strong to a lion:

and he said unto them, if ye had not ploughed with my heifer;
meaning his wife, whom he compares to an heifer, young, wanton, and unaccustomed to the yoke F16; and by "ploughing" with her, he alludes to such creatures being employed therein, making use of her to get the secret out of him, and then plying her closely to obtain it from her; and this diligent application and search of theirs, by this means to inform themselves, was like ploughing up ground; they got a discovery of that which before lay hid, and without which they could never have had the knowledge of, as he adds:

ye had not found out my riddle;
the explanation of it. Ben Gersome and Abarbinel interpret ploughing of committing adultery with her; in which sense the phrase is used by Greek and Latin writers F17; but the first sense is best, for it is not said, "ploughed my heifer", but with her.


FOOTNOTES:

F14 Opera, par. 9. epist. 24.
F15 Odyss. 4. ver. 336.
F16 Vid. Horat. Carmin, l. 2. ode 5. Graja. "Juvenca venit". Ovid. ep. 5. ver. 117.
F17 Vid. Bochart. Hierozoic par. 1. l. 2. c. 41. col. 406.

Richtere 14:18 In-Context

16 En Simsons huisvrouw weende voor hem en zeide: Gij haat mij maar, en hebt mij niet lief; gij hebt den kinderen mijns volks een raadsel te raden gegeven, en hebt het mij niet verklaard. En hij zeide tot haar: Zie, ik heb het mijn vader en mijn moeder niet verklaard, zou ik het u dan verklaren?
17 En zij weende voor hem, op den zevenden der dagen in dewelke zij deze bruiloft hadden; zo geschiedde het op den zevenden dag, dat hij het haar verklaarde, want zij perste hem; en zij verklaarde dat raadsel den kinderen haars volks.
18 Toen zeiden de mannen der stad tot hem, op den zevenden dag, eer de zon onderging: Wat is zoeter dan honig? en wat is sterker dan een leeuw? En hij zeide tot hen: Zo gij met mijn kalf niet hadt geploegd, gij zoudt mijn raadsel niet hebben uitgevonden.
19 Toen werd de Geest des HEEREN vaardig over hem, en hij ging af naar de Askelonieten, en sloeg van hen dertig man; en hij nam hun gewaad, en gaf de wisselklederen aan degenen, die dat raadsel verklaard hadden. Doch zijn toorn ontstak, en hij ging op in zijns vaders huis.
20 En de huisvrouw van Simson werd zijns metgezels, die hem vergezelschapt had.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.