Richtere 3:3

3 Vijf vorsten der Filistijnen, en al de Kanaanieten, en de Sidoniers, en de Hevieten, wonende in het gebergte van den Libanon, van den berg Baal-Hermon, tot daar men komt te Hamath.

Richtere 3:3 Meaning and Commentary

Judges 3:3

[Namely], five lords of the Philistines
The places they were lords of were Gaza, Ashdod, Ashkelon, Gath, and Ekron; see ( Joshua 13:3 ) ; three of these, Gaza, Ashkelon, and Ekron, had been taken from them by Judah, since the death of Joshua, ( Judges 1:18 ) ; but they soon recovered them again, perhaps by the help of the other two. The Philistines were a people originally of Egypt, but came from thence and settled in these parts, and were here as early as in the times of Abraham, and were very troublesome neighbours to the Israelites in later times; see ( Genesis 10:14 ) ( Genesis 21:32 Genesis 21:33 ) ;

and all the Canaanites;
these were a particular tribe or nation in the land so called, which inhabited by the sea, and by the coast of Jordan, ( Numbers 13:29 ) ; otherwise this is the general name for the seven nations:

and the Sidonians;
the inhabitants of the famous city of Sidon, which had its name from the firstborn of Canaan, ( Genesis 10:15 ) ;

and the Hivites that dwelt in Mount Lebanon;
on the north of the land of Canaan:

from Mount Baalhermon;
the eastern part of Lebanon, the same with Baalgad, where Baal was worshipped:

unto the entering in of Hamath;
the boundary of the northern part of the land, which entrance led into the valley between Libanus and Antilibanus; see ( Numbers 34:8 ) ( Joshua 11:3 ) ( 13:5 ) .

Richtere 3:3 In-Context

1 Dit nu zijn de heidenen, die de HEERE liet blijven, om door hen Israel te verzoeken, allen, die niet wisten van al de krijgen van Kanaan;

2 Alleenlijk, opdat de geslachten der kinderen Israels die wisten, opdat Hij hun den krijg leerde, tenminste dengenen, die daar te voren niet van wisten.

3 Vijf vorsten der Filistijnen, en al de Kanaanieten, en de Sidoniers, en de Hevieten, wonende in het gebergte van den Libanon, van den berg Baal-Hermon, tot daar men komt te Hamath.

4 Dezen dan waren, om Israel door hen te verzoeken, opdat men wiste, of zij de geboden des HEEREN zouden horen, die Hij hun vaderen door de hand van Mozes geboden had.

5 Als nu de kinderen Israels woonden in het midden der Kanaanieten, der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten;