Richtere 8:28

28 Alzo werden de Midianieten ten onder gebracht voor het aangezicht der kinderen Israels, en hieven hun hoofd niet meer op. En het land was stil veertig jaren, in de dagen van Gideon.

Richtere 8:28 Meaning and Commentary

Judges 8:28

Thus was Midian subdued before the children of Israel
By the hand of Gideon humbled and brought under, their power over Israel was broken, and they delivered out of their hands:

so that they lifted up their heads no more;
in a proud and haughty manner to insult them, and in an hostile way to invade and oppress them; such a blow was given them that they could not recover themselves, nor do we read of any effort of theirs ever after, or of their giving or attempting to give any disturbance to Israel, or any other nation:

and the country was in quietness forty years in the days of Gideon;
that is, the land of Canaan; it was free from wars with Midian, or any other people, and enjoyed undisturbed peace and tranquillity. According to Bishop Usher ^F13, this was the fortieth year from the rest restored by Deborah and Barak; and, according to Abarbinel and others, these forty years are to be reckoned from the beginning of the servitude; that is, the seven years' oppression under the Midianites are included in them; but I cannot see that in this instance, and in others before met with, years of bondage can be counted with years of peace and prosperity, and go under that general name. The true sense seems to be, that after the Israelites had been in subjection to the Midianites for seven years, and Gideon had delivered them, that from thenceforward they had rest and quietness forty years, which in all probability was the time Gideon lived after his victories.

---

FOOTNOTES:

F13 Annal. Vet. Test. p. 43.

Richtere 8:28 In-Context

26 En het gewicht der gouden voorhoofdsierselen, die hij begeerd had, was duizend en zevenhonderd sikkelen gouds, zonder de maantjes, en ketenen, en purperen klederen, die de koningen der Midianieten aangehad hadden, en zonder de halsbanden, die aan de halzen hunner kemelen geweest waren.

27 En Gideon maakte daarvan een efod, en stelde die in zijn stad, te Ofra; en gans Israel hoereerde aldaar denzelven na; en het werd Gideon en zijn huis tot een valstrik.

28 Alzo werden de Midianieten ten onder gebracht voor het aangezicht der kinderen Israels, en hieven hun hoofd niet meer op. En het land was stil veertig jaren, in de dagen van Gideon.

29 En Jerubbaal, de zoon van Joas, ging henen en woonde in zijn huis.

30 Gideon nu had zeventig zonen, die uit zijn heupe voortgekomen waren; want hij had vele vrouwen.