Genesis 50:1-8

1 Toen viel Jozef op zijns vaders aangezicht, en hij weende over hem, en kuste hem.
2 En Jozef gebood zijn knechten, den medicijnmeesters, dat zij zijn vader balsemen zouden; en de medicijnmeesters balsemden Israel.
3 En veertig dagen werden aan hem vervuld; want alzo werden vervuld de dagen dergenen, die gebalsemd werden; en de Egyptenaars beweenden hem zeventig dagen.
4 Als nu de dagen zijns bewenens over waren, zo sprak Jozef tot het huis van Farao, zeggende: Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, spreekt toch voor de oren van Farao, zeggende:
5 Mijn vader heeft mij doen zweren, zeggende: Zie, ik sterf; in mijn graf, dat ik mij in het land Kanaan gegraven heb, daar zult gij mij begraven! Nu dan, laat mij toch optrekken, dat ik mijn vader begrave, dan zal ik wederkomen.
6 En Farao zeide: Trek op en begraaf uw vader, gelijk als hij u heeft doen zweren.
7 En Jozef toog op, om zijn vader te begraven; en met hem togen op alle Farao's knechten, de oudsten van zijn huis, en al de oudsten des lands van Egypte;
8 Daartoe het ganse huis van Jozef, en zijn broeders, en het huis zijns vaders; alleen hun kleine kinderen, en hun schapen, en hun runderen lieten zij in het land Gosen.

Genesis 50:1-8 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 50

This chapter contains a short account of what happened from the death of Jacob to the death of Joseph, and is chiefly concerned with the funeral of Jacob; it first gives an account how Joseph was affected with his father's death, of his orders to the physicians to embalm him, and of the time of their embalming him, and of the Egyptians mourning for him, Ge 50:1-3, next of his request to Pharaoh to give him leave to go and bury his father in Canaan, and his grant of it, Ge 50:4-6 and then of the grand funeral procession thither, the mourning made for Jacob, and his interment according to his orders, Ge 50:7-13 upon the return of Joseph and his brethren to Egypt, they fearing his resentment of their former usage of him, entreat him to forgive them; which they said they did at the direction of their father, to which Joseph readily agreed, and comforted them, and spoke kindly to them, and bid them not fear any hurt from him, for whatever were their intention, God meant it, and had overruled it for good, Ge 50:14-21 and the chapter is concluded with an account of Joseph's age and death, and of his posterity he saw before his death, and of the charge he gave to his brethren to carry his bones with them, when they should depart from Egypt, Ge 50:22-26.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.