2 Samuël 20:15

15 En zij kwamen en belegerden hem in Abel Beth-Maacha, en zij wierpen een wal op tegen de stad, dat hij aan den buitenmuur stond; en al het volk, dat met Joab was, verdorven den muur, om dien neder te vellen.

2 Samuël 20:15 Meaning and Commentary

2 Samuel 20:15

And they came and besieged him in Abel of Bethmaachah
That is, Joab and Abishai, with the forces under them, who pursued him hither:

and they cast up a bank against the city;
which some understand of a warlike machine or engine, with which stones were cast; but it rather seems to be a bank of earth thrown up, for the better working of such engines to more advantage against the city, by throwing from thence darts into the city, or stones against the walls of it, to batter it down; such banks were used in sieges, as that Caesar's soldiers raised in twenty five days, which was three hundred thirty feet broad, and eighty feet high ^F26; Kimchi interprets this of filling up the ditches round about the city with dust and earth, and so making it level, whereby they could come the more easily to the walls and batter them, or scale them, and take the city by storm:

and it stood in the trench;
the army under Joab stood where the trench round the city had been, now filled up:

and all the people that [were] with Joab battered the wall to throw it
down;
with their engines, or whatever battering instruments they had; so, often, as Hesiod ^F1 says, a whole city suffers for one bad man.

---

FOOTNOTES:

F26 Caesar. Comment. l. 7. c. 24.
F1 Opera & Dies, l. 1. ver. 236.

2 Samuël 20:15 In-Context

13 Toen hij nu van de straat weggenomen was, toog alle man voort, Joab na, om Seba, den zoon van Bichri, achterna te jagen.

14 En hij toog heen door alle stammen van Israel, naar Abel, te weten, Beth-Maacha, en het ganse Berim; en zij verzamelden zich, en kwamen hem ook na.

15 En zij kwamen en belegerden hem in Abel Beth-Maacha, en zij wierpen een wal op tegen de stad, dat hij aan den buitenmuur stond; en al het volk, dat met Joab was, verdorven den muur, om dien neder te vellen.

16 Toen riep een wijze vrouw uit de stad: Hoort, hoort, zegt toch tot Joab: Nader tot hiertoe, dat ik tot u spreke.

17 Toen hij nu tot haar naderde, zeide de vrouw: Zijt gij Joab? En hij zeide: Ik ben het; en zij zeide tot hem: Hoor de woorden uwer dienstmaagd; en hij zeide: Ik hoor.