2 Samuël 8:10

10 Zo zond Thoi zijn zoon Joram tot den koning David, om hem te vragen naar zijn welstand, en om hem te zegenen, vanwege dat hij tegen Hadad-ezer gekrijgd en hem geslagen had, (want Hadad-ezer voerde steeds krijg tegen Thoi); en in zijn hand waren zilveren vaten, en gouden vaten, en koperen vaten;

2 Samuël 8:10 Meaning and Commentary

2 Samuel 8:10

Then Toi sent Joram his son unto King David
Who is called Hadoram in ( 1 Chronicles 18:10 ) ; though the Syriac and Arabic versions read Joram there:

to salute him:
to inquire of his welfare after his fatigue in the battles he had had with the Moabites and Syrians, and to wish him all happiness and prosperity for the future:

and to bless him;
to congratulate him on his victory, and to wish him success in all after wars he might be engaged in; and particularly to give him thanks for delivering him from so great an enemy as Hadadezer had been to him, as also to bring a present to him, which is sometimes called a blessing; see ( Genesis 33:11 ) ;

because he had fought against Hadadezer, and smitten him;
that is, David had, which had endeared him to Toi:

for Hadadezer had wars with Toi;
was an enemy of his, sought to take his kingdom from him, and had had many battles with him: and though he could not conquer him, he sadly harassed him, being too mighty for him:

and [Joram] brought with him vessels of silver, and vessels of gold,
and vessels of brass;
as a present to David, in gratitude for his deliverance from his enemy by him, and as a token of his homage and subjection to him; at least as a sign that he put himself under his protection, and desired to be his friend and ally. The word "Joram", though not in the Hebrew text, is rightly supplied; for none else can be supposed to bring the present.

2 Samuël 8:10 In-Context

8 Daartoe nam de koning David zeer veel kopers uit Betach, en uit Berothai, steden van Hadad-ezer.

9 Als nu Thoi, de koning van Hamath, hoorde, dat David het ganse heir van Hadad-ezer geslagen had;

10 Zo zond Thoi zijn zoon Joram tot den koning David, om hem te vragen naar zijn welstand, en om hem te zegenen, vanwege dat hij tegen Hadad-ezer gekrijgd en hem geslagen had, (want Hadad-ezer voerde steeds krijg tegen Thoi); en in zijn hand waren zilveren vaten, en gouden vaten, en koperen vaten;

11 Welke de koning David ook den HEERE heiligde, met het zilver en het goud, dat hij geheiligd had van alle heidenen, die hij zich onderworpen had;

12 Van Syrie, en van Moab, en van de kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van Amalek, en van den roof van Hadad-ezer, den zoon van Rechob, den koning van Zoba.