Hosea 3:2

2 En ik kocht ze mij voor vijftien zilverlingen, en een homer gerst, en een halven homer gerst.

Hosea 3:2 Meaning and Commentary

Hosea 3:5

Which is as a bridegroom coming out of his chamber
His nuptial chamber, on which Elias writes ^F25,

``we call the garment (or canopy) spread over the head of the bridegroom and bride, supported by four pillars, in the time of their espousals, (hpx) .''

who looks lovely and beautiful in his nuptial robes, cheerful and pleasant in his countenance, creating pleasure and delight in all his friends that see him and hear his voice: and this simile is expressive of the brightness and glory of the sun when it rises; and of the joy and pleasure which it produces in the minds of men when they behold it: all which sets forth the loveliness and beauty of Christ, as he is held forth in the ministration of the Gospel, and the joy unspeakable and full of glory which his presence yields, after a short departure from his people; see ( Isaiah 61:10 ) ( John 3:29 ) ;

[and] rejoiceth as a strong man to run a race;
in which he shows his readiness, velocity, and strength; and this denotes the swiftness of the sun in running its course, and its indefatigableness in its constant motion; though it has been employed therein for so many thousands of years, yet every morning rises with the same cheerfulness, pursues its course, and is never weary: all which may point at the readiness of Gospel ministers, their swiftness to run to and fro, and their strength to fulfil the course of their ministry, in which Christ, the sun of righteousness, is held forth in so glorious a manner.

---

FOOTNOTES:

F25 Elias, in his Tishbi, p. 119. The same word is used Isa. iv. 5. and translated "a defence".

Hosea 3:2 In-Context

1 En de HEERE zeide tot mij: Ga wederom henen, bemin een vrouw, die, bemind zijnde van haar vriend, nochtans overspel doet; gelijk de HEERE de kinderen Israels bemint, maar zij zien om, naar andere goden, en beminnen de flessen der druiven.

2 En ik kocht ze mij voor vijftien zilverlingen, en een homer gerst, en een halven homer gerst.

3 En ik zeide tot haar: Gij zult vele dagen na mij blijven zitten (gij zult niet hoereren, noch een anderen man geworden), en ik ook na u.

4 Want de kinderen Israels zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.

5 Daarna zullen zich de kinderen Israels bekeren, en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.