Genesis 36:31-41

31 En dit zijn koningen, die geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning regeerde over de kinderen Israels.
32 Bela dan, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner stad was Dinhaba.
33 En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats.
34 En Jobab stierf, en Husam, uit der Temanieten land, regeerde in zijn plaats.
35 En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith.
36 En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats.
37 En Samla stierf, en Saul van Rehoboth, aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
38 En Saul stierf, en Baal-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
39 En Baal-Hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was Mechetabeel, een dochter van Matred, de dochter van Mezahab.
40 En dit zijn de namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth,
41 De vorst Aholibama, de vorst Ela, de vorst Pinon,

Genesis 36:31-41 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 36

This chapter gives us a genealogical account of Esau's family, of his wives and sons, with whom he removed from Seir, Ge 36:1-10; of his sons' sons, or grandsons, who were dukes in the land of Edom, Ge 36:11-19; after which is inserted a genealogy of Seir the Horite, into whose family Esau married, and of his children, and the dukes among them, Ge 36:20-30; then follows a list of the kings of Edom, before there were any in Israel, Ge 36:31-39; and the chapter is closed with a brief narration of the dukes of Esau, according to their families, Ge 36:40-43.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.