1 Koningen 13:4

4 Het geschiedde nu, als de koning het woord van den man Gods hoorde, hetwelk hij tegen het altaar te Beth-El geroepen had, dat Jerobeam zijn hand van op het altaar uitstrekte, zeggende: Grijpt hem! Maar zijn hand, die hij tegen hem uitgestrekt had, verdorde, dat hij ze niet weder tot zich trekken kon.

1 Koningen 13:4 Meaning and Commentary

1 Kings 13:4

And it came to pass, when King Jeroboam heard the saying of the
man of God, who had cried against the altar in Bethel
He was highly provoked: so that he put forth his hand from the altar; on which he was burning incense:

saying, lay hold on him;
he put forth his hand, and either shook it at the prophet, threatening what he would do to him; or as beckoning to the people to seize him, and which he also expressed:

and his hand, which he put forth against him, dried up, so that he
could not pull it in again to him;
he could not move it one way nor another, but it remained in the same position, the nerves and muscles being shrunk; which was a further confirmation of the prophet's mission from God, being one of those concerning whom he says, "do my prophets no harm", and a fresh token of the certain performance of what he had said.

1 Koningen 13:4 In-Context

2 En hij riep tegen het altaar, door het woord des HEEREN, en zeide: Altaar, altaar, zo zegt de HEERE: Zie, een zoon zal aan het huis Davids geboren worden, wiens naam zal zijn Josia; die zal op u offeren de priesters der hoogten, die op u roken, en men zal mensenbeenderen op u verbranden.
3 En hij gaf ten zelfden dage een wonderteken, zeggende: Dit is dat wonderteken, waarvan de HEERE gesproken heeft; ziet, het altaar zal vaneen gescheurd, en de as, die daarop is, afgestort worden.
4 Het geschiedde nu, als de koning het woord van den man Gods hoorde, hetwelk hij tegen het altaar te Beth-El geroepen had, dat Jerobeam zijn hand van op het altaar uitstrekte, zeggende: Grijpt hem! Maar zijn hand, die hij tegen hem uitgestrekt had, verdorde, dat hij ze niet weder tot zich trekken kon.
5 En het altaar werd vaneen gescheurd, en de as van het altaar afgestort, naar dat wonderteken, dat de man Gods gegeven had, door het woord des HEEREN.
6 Toen antwoordde de koning, en zeide tot den man Gods: Aanbid toch het aangezicht des HEEREN, uws Gods, ernstelijk, en bid voor mij, dat mijn hand weder tot mij kome! Toen bad de man Gods het aangezicht des HEEREN ernstelijk; en de hand des konings kwam weder tot hem, en werd gelijk te voren.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.