1 Koningen 19:19

19 Zo ging hij van daar, en vond Elisa, den zoon van Safat; dezelve ploegde met twaalf juk runderen voor zich henen, en hij was bij het twaalfde; en Elia ging over tot hem, en wierp zijn mantel op hem.

1 Koningen 19:19 Meaning and Commentary

1 Kings 19:19

So he departed thence
From Mount Horeb, and came to Abelmeholah, which Bunting computes F26 at one hundred and fifty six miles:

and found Elisha the son of Shaphat, who was ploughing with twelve yoke
of oxen before him, and he with the twelfth;
which may be understood either of twelve couple of oxen drawing one plough; which was a large number, but will not seem strange when it is observed, that Abelmeholah, where Elisha was ploughing, lay in the vale of Jordan, which was a clayey stiff ground, and required such a number of oxen to plough it up, especially at the first tilling of it, as this might be {a}; compare ( 1 Kings 4:12 ) ( 7:46 ) A late traveller F2 observes, that at Damegraed, in upper Egypt on the Nile, six oxen yoked to plough had a great deal of difficulty to turn up the ground; or else, as the Jewish writers generally understand it, there were twelve ploughs, and a yoke of oxen to each, and a ploughman to attend everyone, and Elisha attended the twelfth; or was with one of the twelve, as the Targum, and might have the oversight of them all; Kimchi thinks, and so Abarbiuel after him, that this signified that he should be leader of the twelve tribes of Israel: and Elijah passed by him, and cast his mantle upon him;
the skirts of it.


FOOTNOTES:

F26 Travels p. 204.
F1 See Fuller's Pisgah-Sight B. 2. ch. 8. p. 175.
F2 Norden's Travels in Egypt and Arabia, vol. 2. p. 85.

1 Koningen 19:19 In-Context

17 En het zal geschieden, dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazael ontkomt, doden zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa doden.
18 Ook heb Ik in Israel doen overblijven zeven duizend, alle knieen, die zich niet gebogen hebben voor Baal, en allen mond, die hem niet gekust heeft.
19 Zo ging hij van daar, en vond Elisa, den zoon van Safat; dezelve ploegde met twaalf juk runderen voor zich henen, en hij was bij het twaalfde; en Elia ging over tot hem, en wierp zijn mantel op hem.
20 En hij verliet de runderen, en liep Elia na, en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse, daarna zal ik u navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer weder; want wat heb ik u gedaan?
21 Zo keerde hij weder van achter hem af, en nam een juk runderen, en slachtte het, en met het gereedschap der runderen zood hij hun vlees, hetwelk hij aan het volk gaf; en zij aten. Daarna stond hij op, en volgde Elia na, en diende hem.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.