9
Het vijfde voor Malchia, het zesde voor Mijamin,
10
Het zevende voor Hakkoz, het achtste voor Abia,
11
Het negende voor Jesua, het tiende voor Sechanja,
12
Het elfde voor Eljasib, het twaalfde voor Jakim,
13
Het dertiende voor Huppa, het veertiende voor Jesebeab,
14
Het vijftiende voor Bilga, het zestiende voor Immer,
15
Het zeventiende voor Hezir, het achttiende voor Happizzes,
16
Het negentiende voor Petahja, het twintigste voor Jehezkel,
17
Het een en twintigste voor Jachin, het twee en twintigste voor Gamul,
18
Het drie en twintigste voor Delaja, het vier en twintigste voor Maazja.
19
Het ambt van dezen in hun dienst was te gaan in het huis des HEEREN, naar hun ordening door de hand van Aaron, huns vaders; gelijk als hem de HEERE, de God Israels, geboden had.