1 Samuël 14:35

35 Toen bouwde Saul den HEERE een altaar; dit was het eerste altaar, dat hij den HEERE bouwde.

1 Samuël 14:35 Meaning and Commentary

1 Samuel 14:35

And Saul built an altar unto the Lord
To offer peace offerings upon, in thankfulness for the victory obtained over his enemies, or sin offerings to make atonement for the sin of the people, perhaps both, however the former:

the same was the first altar that he built unto the Lord;
for though he had offered sacrifice at Gilgal, there was an altar ready built for him: or "he began to build"; he laid the first stone of it, and the builders built upon it; so some others say, that he was the first of the kings that built an altar to the Lord ^F4; others, the first of the judges that built one; though Gideon built one, it was for his own private use, not for all Israel, as this, so R. Isaiah; but Ben Gersom, and so Abarbinel, refer this to the great stone Saul ordered to be rolled to him, and take the sense to be, that that began to be built an altar to the Lord; that was the beginning of one; for he did not now stay to finish it, being eager on his pursuit of the Philistines, as follows.

---

FOOTNOTES:

F4 See Kimchi in loc.

1 Samuël 14:35 In-Context

33 En men boodschapte het Saul, zeggende: Zie, het volk verzondigt zich aan den HEERE, etende met het bloed. En hij zeide: Gij hebt trouwelooslijk gehandeld; wentelt heden een groten steen tot mij.

34 Verder sprak Saul: Verstrooit u onder het volk, en zegt tot hen: Brengt tot mij een iegelijk zijn os, en een iegelijk zijn schaap, en slacht het hier, en eet, en bezondigt u niet aan den HEERE, die etende met het bloed. Toen bracht al het volk een iegelijk zijn os met zijn hand, des nachts, en slachtte ze aldaar.

35 Toen bouwde Saul den HEERE een altaar; dit was het eerste altaar, dat hij den HEERE bouwde.

36 Daarna zeide Saul: Laat ons aftrekken de Filistijnen na, bij nacht, en laat ons dezelve beroven, totdat het morgen licht worde, en laat ons niet een man onder hen overig laten. Zij nu zeiden: Doe al wat goed is in uw ogen; maar de priester zeide: Laat ons herwaarts tot God naderen.

37 Toen vraagde Saul God: Zal ik aftrekken de Filistijnen na? Zult Gij ze in de hand van Israel overgeven? Doch Hij antwoordde hem niet te dien dage.