1 Samuël 21:2

2 En David zeide tot den priester Achimelech: De koning heeft mij een zaak bevolen, en zeide tot mij: Laat niemand iets van de zaak weten, om dewelke ik u gezonden heb, en die ik u geboden heb; den jongelingen nu heb ik de plaats van zulk een te kennen te kennen gegeven.

1 Samuël 21:2 Meaning and Commentary

1 Samuel 21:2

And David said unto Ahimelech the priest
In reply to his question, and to account for such an appearance he made without an equipage:

the king hath commanded me a business, and hath said unto me, let no
man know anything of the business thereabout I send thee, and what I
have commanded thee;
he pretended he was upon a secret expedition, by the order of Saul, which none were to know of, no, not his own servants, and that was the reason why he came to him alone; which was a downright lie, and was aggravated by its being told only for the sake of getting a little food; and especially told to an high priest, and at the tabernacle of God, and when he was come to inquire of the Lord there; and was attended with a dreadful consequence, the slaughter of the Lord's priests there, which afterwards lay heavy on David's mind, ( 1 Samuel 22:22 ) ; and is the very sin he is thought to refer to in ( Psalms 119:28 Psalms 119:29 ) . This shows the weakness of the best of men, when left to themselves; David who as much hated lying as any man did, fell into it himself:

and I have appointed [my] servants to such and such a place;
to such a place, of such an one, not naming place nor person, that they might not be known; so the Targum calls it a place hidden and kept; and that David had some servants, though not now with him, who ate of the shewbread, appears from ( Matthew 12:3 ) ; whom Jonathan might send after him, to a place agreed on and appointed between them; so that this might be true.

1 Samuël 21:2 In-Context

1 Toen kwam David te Nob, tot den priester Achimelech; en Achimelech kwam bevende David tegemoet, en hij zeide tot hem: Waarom zijt gij alleen, en geen man met u?
2 En David zeide tot den priester Achimelech: De koning heeft mij een zaak bevolen, en zeide tot mij: Laat niemand iets van de zaak weten, om dewelke ik u gezonden heb, en die ik u geboden heb; den jongelingen nu heb ik de plaats van zulk een te kennen te kennen gegeven.
3 En nu wat is er onder uw hand? Geef mij vijf broden in mijn hand, of wat er gevonden wordt.
4 En de priester antwoordde David, en zeide: Er is geen gemeen brood onder mijn hand; maar er is heilig brood, wanneer zich de jongelingen slechts van de vrouw onthouden hebben.
5 David nu antwoordde den priester, en zeide tot hem: Ja trouwens, de vrouw is ons onthouden geweest gisteren en eergisteren, toen ik uitging, en de vaten der jongelingen zijn heilig; en het is enigerwijze gemeen brood, te meer dewijl heden ander in de vaten zal geheiligd worden.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.