1 Samuël 24:13

13 De HEERE zal richten tussen mij en tussen u, en de HEERE zal mij wreken aan u; maar mijn hand zal niet tegen u zijn.

1 Samuël 24:13 Meaning and Commentary

1 Samuel 24:13

As saith the proverb of the ancients
It is an old saying, has been long in use, and may be applied to the present case; or the "proverb of the ancient one"; of the oldest man, the first man Adam, and of all others after him, so Kimchi; or of the Ancient One of the world, the Ancient of days, the Lord himself; so in the Talmud ^F4: wickedness proceedeth from the wicked;
as is a man, so are his actions; if he is a wicked man, he will do wicked things; a corrupt tree brings forth evil fruits, an evil man out of the evil treasure of his heart brings forth evil things; and as if David should say, if I had been the wicked man as I am represented, I should have committed wickedness; I should have made no conscience of taking away thy life when it was in my power; but my heart would not suffer me to do it: but,
or "and" my hand shall not be upon thee;
as it has not been upon thee, because of the fear of God in me, so neither shall it be hereafter: or the sense of the proverb may be, the wickedness that comes from a wicked man, that will kill him, or be the cause of his ruin, or he will be slain by wicked men such as himself; and this may be thy case, O king, unless thou repentest: but be that as it may, which I leave with the righteous Judge, this I am determined on, "mine hand shall not be upon thee"; to take away thy life.

---

FOOTNOTES:

F4 T. Bab. Maccot, fol. 10. 2.

1 Samuël 24:13 In-Context

11 Zie, te dezen dage hebben uw ogen gezien, dat de HEERE u heden in mijn hand gegeven heeft in deze spelonk, en men zeide, dat ik u doden zou; doch mijn hand verschoonde u, want ik zeide: Ik zal mijn hand niet uitsteken tegen mijn heer, want hij is de gezalfde des HEEREN.

12 Zie toch, mijn vader, ja, zie de slip uws mantels in mijn hand; want als ik de slip uws mantels afgesneden heb, zo heb ik u niet gedood; beken en zie, dat er in mijn hand geen kwaad, noch overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd heb; nochtans jaagt gij mijn ziel, dat gij ze wegneemt.

13 De HEERE zal richten tussen mij en tussen u, en de HEERE zal mij wreken aan u; maar mijn hand zal niet tegen u zijn.

14 Gelijk als het spreekwoord der ouden zegt: Van de goddelozen komt goddeloosheid voort; maar mijn hand zal niet tegen u zijn.

15 Naar wien is de koning van Israel uitgegaan? Wien jaagt gij na? Naar een doden hond, naar een enige vlo!