1 Samuël 9:19

19 En Samuel antwoordde Saul en zeide: Ik ben de ziener; ga op voor mijn aangezicht op de hoogte, dat gijlieden heden met mij eet; zo zal ik u morgen vroeg laten gaan, en alles, wat in uw hart is, zal ik u te kennen geven.

1 Samuël 9:19 Meaning and Commentary

1 Samuel 9:19

And Samuel answered Saul, and said, I am the seer
For he supposed, by inquiring for his house, that his business was with him; wherefore this he said, not as boasting of his character and office, or in the pride and vanity of his mind, but merely for information sake:

go up before me unto the high place;
instead of returning home with him, he invited him to go to the place of feasting, as the Targum, whither he was going to partake of the entertainment there; and he bids him go before him, either because he was an old man, and could not go his pace, or he had business to do by the way, or this was in honour to Saul, whom he knew was to be king of Israel:

for ye shall eat with me today;
he and his servant, at the public feast: he insisted upon his dining, or it may be rather supping with him:

and tomorrow I will let thee go;
for it being in the evening when this feast was, he could not depart that night, but must stay till morning, and then he promised to dismiss him:

and will tell thee all that is in thine heart;
answer all questions he had in his mind to ask him, for which he came into the city, and inquired for his house. The Jews F12 have a tradition that it was in the heart of Saul that he should be a king, having in a vision seen himself placed on the top of a palm tree, which was a sign of royalty, and this Samuel told him.


FOOTNOTES:

F12 Hieron. Trad. Heb. in lib. Reg. fol. 75. G.

1 Samuël 9:19 In-Context

17 Toen Samuel Saul aanzag, zo antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is de man, van welken Ik u gezegd heb: Deze zal over Mijn volk heersen.
18 En Saul naderde tot Samuel in het midden der poort, en zeide: Wijs mij toch, waar is hier het huis des zieners?
19 En Samuel antwoordde Saul en zeide: Ik ben de ziener; ga op voor mijn aangezicht op de hoogte, dat gijlieden heden met mij eet; zo zal ik u morgen vroeg laten gaan, en alles, wat in uw hart is, zal ik u te kennen geven.
20 Want de ezelinnen aangaande, die gij heden den derden dag verloren hebt, zet uw hart daarop niet, want zij zijn gevonden; en wiens zal zijn al het gewenste, dat in Israel is? Is het niet van u, en van het ganse huis uws vaders?
21 Toen antwoordde Saul, en zeide: Ben ik niet een zoon van Jemini, van de kleinsten der stammen van Israel? en mijn geslacht is het niet het kleinste van al de geslachten van den stam van Benjamin? Waarom spreekt gij mij dan aan met zulke woorden?
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.