2 Koningen 10:29

29 Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen deed, na te volgen, week Jehu niet af, te weten, van de gouden kalveren, die te Beth-El en die te Dan waren.

2 Koningen 10:29 Meaning and Commentary

2 Kings 10:29

Howbeit from the sins of Jeroboam the son of Nebat, who made
Israel to sin
Which is the common character given of that king, a blot never to be wiped off:

Jehu departed not from after them, to wit, the golden calves that were
in Bethel, and that were in Dan:
he did not abstain from the worship of them, partly because he might not think it idolatry, because God was worshipped in them; hence he calls the worshippers of the calves the servants of the Lord, ( 2 Kings 10:23 ) , and partly that he might not displease the princes of the people of Israel, who generally gave in to the worship of them; but chiefly lest the kingdom of Israel should return to the house of David, the worship of the calves being a piece of state policy, to keep them from going to Jerusalem to worship, lest thereby they should be drawn off from their allegiance to the king of Israel.

2 Koningen 10:29 In-Context

27 Zij braken ook het opgerichte beeld van Baal af; daartoe braken zij het huis van Baal af, en maakten dat tot heimelijke gemakken, tot op dezen dag.
28 Alzo verdelgde Jehu Baal uit Israel.
29 Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen deed, na te volgen, week Jehu niet af, te weten, van de gouden kalveren, die te Beth-El en die te Dan waren.
30 De HEERE dan zeide tot Jehu: Daarom dat gij welgedaan hebt, doende wat recht is in Mijn ogen, en hebt aan het huis van Achab gedaan, naar alles, wat in Mijn hart was, zullen u zonen tot het vierde gelid op den troon van Israel zitten.
31 Maar Jehu nam niet waar te wandelen in de wet des HEEREN, des Gods van Israel, met zijn ganse hart; hij week niet van de zonden van Jerobeam, die Israel zondigen deed.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.