2 Koningen 14:25

25 Hij bracht ook weder de landpale van Israel van den ingang van Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld; naar het woord des HEEREN, des Gods van Israel, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet, die van Gath-hefer was.

2 Koningen 14:25 Meaning and Commentary

2 Kings 14:25

He restored the coast of Israel
The cities upon it, which had been taken away from them by their enemies:

from the entering of Hamath;
which was the northern border of the land of Canaan, the entrance into it from Syria, see ( Numbers 34:8 ) ,

unto the sea of the plain:
of Jordan, called sometimes the salt sea and the Dead Sea; the lake Asphaltites, as Josephus F11, where formerly stood Sodom and Gomorrah:

according to the word of the Lord God of Israel, which he spake by the
hand of his servant Jonah the son of Amittai;
the same with him whose prophecy among the small prophets bears this name; and though his prophecy concerning Jeroboam's success and victories is not there, nor anywhere else, recorded at length, yet needed not to be doubted of; this is the first of the prophets spoken of whose books are extant:

which was of Gathhepher;
a city in the tribe of Zebulun, ( Joshua 19:13 ) , which contradicts a notion of the Jews, that no prophet came out of Galilee, when the very first of those that were the penmen of the books of prophecies was from thence, see ( John 7:52 ) .


FOOTNOTES:

F11 Ut supra, (Antiqu. l. 9.) c. 10. sect. 1.

2 Koningen 14:25 In-Context

23 In het vijftiende jaar van Amazia, den zoon van Joas, den koning van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israel, en regeerde een en veertig jaren.
24 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet van alle zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen deed.
25 Hij bracht ook weder de landpale van Israel van den ingang van Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld; naar het woord des HEEREN, des Gods van Israel, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet, die van Gath-hefer was.
26 Want de HEERE zag, dat de ellende van Israel zeer bitter was, en dat er geen opgeslotenen noch verlatenen waren, en dat Israel geen helper had.
27 En de HEERE had niet gesproken, dat Hij den naam van Israel van onder den hemel verdelgen zou; maar Hij verloste hen door de hand van Jerobeam, den zoon van Joas.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.