2 Koningen 21:13

13 En Ik zal over Jeruzalem het meetsnoer van Samaria trekken, mitsgaders het paslood van het huis van Achab; en Ik zal Jeruzalem uitwissen, gelijk als men een schotel uitwist; men wist dien uit, en men keert hem om op zijn holligheid.

2 Koningen 21:13 Meaning and Commentary

2 Kings 21:13

And I will stretch over Jerusalem the line of Samaria
The Targum is, the line of destruction; and the sense is, that the same measure should be measured to Jerusalem as was to Samaria; that is, the same lot and portion should befall one as the other, that is, be utterly destroyed:

and the plummet of the house of Ahab;
the Targum is, the weight or plummet of tribulation; signifying, that the same calamities should come upon the families of Jerusalem, and especially on the family of Manasseh as came upon the family of Ahab. It is a metaphor from builders that take down as well as raise up buildings by rule and measure, see ( 2 Samuel 8:2 )

and I will wipe Jerusalem, as a man wipeth a dish, wiping it, and
turning it upside down;
as when one takes a dish or cup that has broth in it, or any liquid, as oil; and the Septuagint render it alabaster, in which ointment used to be put; and wipes it clean, that nothing may appear in it; and then turns it with its mouth downward, that, if any thing should remain, it might drain out; signifying hereby the emptying o Jerusalem of its palaces and houses, wealth and riches and of all its inhabitants; and yet the empty dish being preserved, seems to denote the restoration of Jerusalem after the seventy years' captivity. According to the Vulgate Latin version, the metaphor is taken from the blotting out of writing tables, and turning and rubbing the style upon them till the writing is no more seen.

2 Koningen 21:13 In-Context

11 Dewijl dat Manasse, de koning van Juda, deze gruwelen gedaan heeft, erger doende dan al wat de Amorieten gedaan hebben, die voor hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn drekgoden heeft doen zondigen;

12 Daarom, alzo zegt de HEERE, de God Israels: Ziet, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat een ieder, die het hoort, beide zijn oren klinken zullen.

13 En Ik zal over Jeruzalem het meetsnoer van Samaria trekken, mitsgaders het paslood van het huis van Achab; en Ik zal Jeruzalem uitwissen, gelijk als men een schotel uitwist; men wist dien uit, en men keert hem om op zijn holligheid.

14 En Ik zal het overblijfsel Mijns erfdeels verlaten, en zal ze in de hand hunner vijanden geven; en zij zullen tot een roof en plundering worden al hun vijanden.

15 Daarom, dat zij gedaan hebben dat kwaad was in Mijn ogen, en Mij tot toorn verwekt hebben, van dien dag, dat hun vaderen van Egypte uitgegaan zijn, ook tot op dezen dag toe.