2 Koningen 23:6

6 Hij bracht ook het beeld van het bos uit het huis des HEEREN weg, buiten Jeruzalem, tot de beek Kidron, en verbrandde het aan de beek Kidron, en vergruisde het tot stof; en hij wierp het stof daarvan op de graven der kinderen des volks.

2 Koningen 23:6 Meaning and Commentary

2 Kings 23:6

And he brought out the grove from the house of the Lord
Not a real grove of trees, but a carved one, as some think; or rather the image of the grove, ( 2 Kings 21:7 ) that is, the idol Ashtoreth, or Astarte, which was set up there; so Theodoret says; some interpreters call it Astoreth, the name of Venus, whom they call Astarte: this Josiah ordered to be brought

without Jerusalem, unto the brook Kidron, and burnt it at the brook
Kidron;
the black brook, where the filth of the sacrifices was carried:

and stamped it small to powder;
as Moses did the golden calf:

and cast the powder thereof upon the graves of the children of the
people;
the common people, see ( Jeremiah 26:23 ) or rather on the graves of the worshippers of idols, as it seems from ( 2 Chronicles 34:4 ) the Targum is,

``on the graves of the children of Galia,''

which, Kimchi says, is the name of an idol; this was done partly in contempt of the idol, groves being, according to law, impure; and partly to the reproach of the deceased, and the memory of them, for their idolatry, and to deter from it those that survived them.

2 Koningen 23:6 In-Context

4 En de koning gebood den hogepriester Hilkia, en den priesteren der tweede ordening, en den dorpelbewaarders, dat zij uit den tempel des HEEREN alle gereedschap, dat voor Baal, en voor het beeld van het bos, en voor al het heir des hemels gemaakt was, uitbrengen zouden; en hij verbrandde dat buiten Jeruzalem in de velden van Kidron, en liet het stof daarvan naar Beth-El dragen
5 Daartoe schafte hij de Chemarim af, die de koningen van Juda gesteld hadden, opdat men roken zou op de hoogten, in de steden van Juda, en rondom Jeruzalem, mitsgaders, die voor Baal, de zon, en de maan, en de andere planeten, en al het heir des hemels rookten.
6 Hij bracht ook het beeld van het bos uit het huis des HEEREN weg, buiten Jeruzalem, tot de beek Kidron, en verbrandde het aan de beek Kidron, en vergruisde het tot stof; en hij wierp het stof daarvan op de graven der kinderen des volks.
7 Daartoe brak hij de huizen der schandjongens af, die aan het huis des HEEREN waren, alwaar de vrouwen huisjes voor het beeld van het bos weefden.
8 En hij bracht al de priesters uit de steden van Juda, en verontreinigde de hoogten, alwaar die priesters gerookt hadden, van Geba af tot Ber-seba toe; en hij brak de hoogten der poort van Jozua, den overste der stad, was, welke aan iemands linkerhand was, in de stadspoort gaande.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.