2 Koningen 6:28

28 Verder zeide de koning tot haar: Wat is u? En zij zeide: Deze vrouw heeft tot mij gezegd: Geef uw zoon, dat wij hem heden eten, en morgen zullen wij mijn zoon eten.

2 Koningen 6:28 Meaning and Commentary

2 Kings 6:28

And the king said unto her, what aileth thee?
&c.] His passion subsiding, or pitying her as in distress, and supposing that there might be something particular and pressing in her case:

and she answered,

this woman said unto me;
who was now with her, and to whom she pointed:

give thy son, that we may eat him today, and we will eat my son
tomorrow;
and this was agreed to between them, that first one should be eaten, and then the other, and that they should feed upon one as long as it would last, and then on the other; for it is not to be limited precisely to a day and tomorrow.

2 Koningen 6:28 In-Context

26 En het geschiedde, als de koning op den muur voorbijging, dat een vrouw tot hem riep, zeggende: Help mij, heer koning!
27 En hij zeide: De HEERE helpt u niet; waarvan zou ik u helpen? Van den dorsvloer of van den wijnpers?
28 Verder zeide de koning tot haar: Wat is u? En zij zeide: Deze vrouw heeft tot mij gezegd: Geef uw zoon, dat wij hem heden eten, en morgen zullen wij mijn zoon eten.
29 Zo hebben wij mijn zoon gezoden, en hebben hem gegeten; maar als ik des anderen daags tot haar zeide: Geef uw zoon, dat wij hem eten, zo heeft zij haar zoon verstoken.
30 En het geschiedde, als de koning de woorden dezer vrouw gehoord had, dat hij zijn klederen scheurde, alzo hij op den muur voortging; en het volk zag, dat, ziet, een zak van binnen over zijn vlees was.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.