2 Kronieken 26:7

7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-Baal woonden, en tegen de Meunieten.

2 Kronieken 26:7 Meaning and Commentary

2 Chronicles 26:7

And God helped him against the Philistines
He did not do all before related of himself, and by his own strength, but by the help of God; the Targum is

``the Word of the Lord helped him:''

and against the Arabians that dwelt in Gurbaal;
the same with Gerar, according to the Targum; which also belonged to the Philistines, and had a king in Abraham's time, ( Genesis 20:1 ) , the same with Askelon, another of the five principalities of the Philistines:

and the Mehunims;
or the Minaeans, as the Septuagint, and whom Pliny


FOOTNOTES:

F14 makes mention of among the Arabians; they seem to be the Scenite Arabs; see ( 2 Chronicles 20:1 ) , or rather, as the Targum, those that dwelt in the plain of Maon, which was in Arabia Petraea.


F14 Nat. Hist. l. 6. c. 28.

2 Kronieken 26:7 In-Context

5 Want hij begaf zich om God te zoeken, in de dagen van Zacharia, die verstandig was in de gezichten Gods; in de dagen nu, dat hij den HEERE zocht, maakte hem God voorspoedig.
6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak den muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe bouwde hij steden in Asdod, en onder de Filistijnen.
7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-Baal woonden, en tegen de Meunieten.
8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste.
9 Daartoe bouwde Uzzia torens te Jeruzalem, aan de Hoekpoort en aan de Dalpoort, en aan de hoeken; en hij sterkte ze.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.