2 Kronieken 34:9

9 En zij kwamen tot Hilkia, den hogepriester, en zij gaven het geld, dat ten huize Gods gebracht was, hetwelk de Levieten, die den dorpel bewaarden, vergaderd hadden uit de hand van Manasse en Efraim, en uit het ganse overblijfsel van Israel, en uit gans Juda en Benjamin, en te Jeruzalem wedergekomen waren;

2 Kronieken 34:9 Meaning and Commentary

2 Chronicles 34:9

And when they came to Hilkiah the high priest
To whom they were sent to advise with about the repair of the temple:

they delivered the money that was brought into the house of God;
that is, the high priest, and the Levites the doorkeepers, gave it to the king's ministers; which money was either brought to the temple voluntarily, as the free gifts of the people, for the repairs; or rather what was collected by the Levites, sent throughout the land for that purpose, or it may be both:

which the Levites that kept the doors;
of the temple; and received the money as the people brought it:

and also had gathered of the hand of Manasseh and Ephraim, and of all
the remnant of Israel, and of all Judah, and Benjamin;
they went throughout all the land of Israel and Judah, and collected money for the above purpose:

and they returned to Jerusalem;
with it, which the high priest took the sum of, see ( 2 Kings 22:4 ) of whom the king's ministers now received it.

2 Kronieken 34:9 In-Context

7 Brak hij ook de altaren af en de bossen, en de gesneden beelden stampte hij, die vergruizende, en al de zonnebeelden hieuw hij af in het ganse land van Israel; daarna keerde hij weder naar Jeruzalem.
8 In het achttiende jaar nu zijner regering als hij het land en het huis gereinigd had, zond hij Safan, den zoon van Azalia, en Maaseja, den overste der stad, en Joha, den zoon van Joahaz, den kanselier, om het huis des HEEREN, zijns Gods, te verbeteren.
9 En zij kwamen tot Hilkia, den hogepriester, en zij gaven het geld, dat ten huize Gods gebracht was, hetwelk de Levieten, die den dorpel bewaarden, vergaderd hadden uit de hand van Manasse en Efraim, en uit het ganse overblijfsel van Israel, en uit gans Juda en Benjamin, en te Jeruzalem wedergekomen waren;
10 Zij nu gaven het in de hand der verzorgers van het werk, die besteld waren over het huis des HEEREN, en deze gaven dat dengenen, die het werk deden, die arbeidden aan het huis des HEEREN, om het huis te vermaken en te verbeteren.
11 Want zij gaven het den werkmeesters en de bouwlieden, om gehouwen stenen te kopen, en hout tot de samenvoegingen, en om de huizen te zolderen, die de koningen van Juda verdorven hadden.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.