2 Kronieken 34:8

8 In het achttiende jaar nu zijner regering als hij het land en het huis gereinigd had, zond hij Safan, den zoon van Azalia, en Maaseja, den overste der stad, en Joha, den zoon van Joahaz, den kanselier, om het huis des HEEREN, zijns Gods, te verbeteren.

2 Kronieken 34:8 Meaning and Commentary

2 Chronicles 34:8

Now in the eighteenth year of his reign, when he had purged the
land and the house
The temple; this was in the twenty sixth year of his age, six years this work had been doing before it was finished:

he sent Shaphan the son of Azaliah:
who only is mentioned in ( 2 Kings 22:3 ) two more are added here, as follow:

and Maaseiah the governor of the city;
the city of Jerusalem, a deputy governor under the king, a sort of mayor or provost:

and Joah the son of Joahaz the recorder;
who was over the book of memorials, as the Targum; the word may be rendered "the remembrances"; and, according to Jarchi, as every king of Judah had a scribe to write down the memorable things that happened in his reign, good or bad, so the scribe had one by him, to put him in mind of every transaction, from whom he wrote it down:

to repair the house of the Lord his God;
that is, to give orders for the doing of it, to prepare for it, provide workmen, and appoint overseers of them: it had not been repaired since the times of Joash, which, according to the Jewish chronology F25, was a space of two hundred and eighteen years.


FOOTNOTES:

F25 Seder Olam Rabba, c. 24.

2 Kronieken 34:8 In-Context

6 Daartoe in de steden van Manasse, en Efraim, en Simeon, ja, tot Nafthali toe, in haar woeste plaatsen rondom,
7 Brak hij ook de altaren af en de bossen, en de gesneden beelden stampte hij, die vergruizende, en al de zonnebeelden hieuw hij af in het ganse land van Israel; daarna keerde hij weder naar Jeruzalem.
8 In het achttiende jaar nu zijner regering als hij het land en het huis gereinigd had, zond hij Safan, den zoon van Azalia, en Maaseja, den overste der stad, en Joha, den zoon van Joahaz, den kanselier, om het huis des HEEREN, zijns Gods, te verbeteren.
9 En zij kwamen tot Hilkia, den hogepriester, en zij gaven het geld, dat ten huize Gods gebracht was, hetwelk de Levieten, die den dorpel bewaarden, vergaderd hadden uit de hand van Manasse en Efraim, en uit het ganse overblijfsel van Israel, en uit gans Juda en Benjamin, en te Jeruzalem wedergekomen waren;
10 Zij nu gaven het in de hand der verzorgers van het werk, die besteld waren over het huis des HEEREN, en deze gaven dat dengenen, die het werk deden, die arbeidden aan het huis des HEEREN, om het huis te vermaken en te verbeteren.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.