2 Samuël 12:3

3 Maar de arme had gans niet dan een enig klein ooilam, dat hij gekocht had, en had het gevoed, dat het groot geworden was bij hem, en bij zijn kinderen tegelijk; het at van zijn bete, en dronk van zijn beker, en sliep in zijn schoot, en het was hem als een dochter.

2 Samuël 12:3 Meaning and Commentary

2 Samuel 12:3

But the poor [man] had nothing, save one little ewe lamb
Uriah had but one wife, who was much younger than he, called a lamb, an ewe lamb, a little one. Abarbinel thinks Uriah had been a widower; and had children by another wife, supposed in the parable, and was much older than Bathsheba:

which he had bought;
for men in those times and countries did not receive portions with their wives, but gave dowries to them, and for them:

and nourished up;
as his own flesh, as husbands should their wives, ( Ephesians 5:29 ) ;

and it grew up together with him, and with his children;
which Kimchi also supposes Uriah had by a former wife:

it did eat of his own meat, and drink of his own cup, and lay in his
bosom, and was unto him as a daughter;
all which are expressive of the care, kindness, love, and tenderness of a loving husband, whose affections are endeared to his wife, making her partaker of all he has, and to share in whatever he eats and drinks, and in his dearest embraces; and as there were instances of creatures, lambs and others, particularly tame or pet lambs, used in this way in a literal sense, to which the reference in the parable is, David had no suspicion of its being a parable. Bochart F17 has given many instances of creatures nourished and brought up in such a familiar manner.


FOOTNOTES:

F17 Hierozoic. par. 1. l. 2. c. 46. col. 521, 522.

2 Samuël 12:3 In-Context

1 En de HEERE zond Nathan tot David. Als die tot hem inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad, de een rijk en de ander arm.
2 De rijke had zeer veel schapen en runderen.
3 Maar de arme had gans niet dan een enig klein ooilam, dat hij gekocht had, en had het gevoed, dat het groot geworden was bij hem, en bij zijn kinderen tegelijk; het at van zijn bete, en dronk van zijn beker, en sliep in zijn schoot, en het was hem als een dochter.
4 Toen nu den rijken man een wandelaar overkwam, verschoonde hij te nemen van zijn schapen en van zijn runderen, om voor den reizenden man, die tot hem gekomen was, wat te bereiden; en hij nam des armen mans ooilam, en bereidde dat voor den man, die tot hem gekomen was.
5 Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: Zo waarachtig als de HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind des doods!
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.