2 Samuël 12:5

5 Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: Zo waarachtig als de HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind des doods!

2 Samuël 12:5 Meaning and Commentary

2 Samuel 12:5

And David's anger was greatly kindled against the man
That had done this, taking it for a real fact:

and he said to Nathan, [as] the Lord liveth, the man that hath done
this [thing] shall surely die;
which be said in the transport of his wrath and fury; otherwise a thief, according to the law of Moses, was not to be put to death, but to make restitution; and if he was not able to make it, then to be sold, but he was not to die for it; but David thought the crime was so greatly aggravated by being done by a rich man, and by the loss the poor man sustained, it being his all, and the fact, in all its circumstances, so cruel and barbarous, that the guilty person ought to die: how much more vehemently, and indeed with justice, would he have passed the sentence of death on him, or condemned him to it, had it been put in the parable, that the rich man not only took the poor man's ewe lamb, but killed the poor man himself? but this Nathan left out, that David might not take his meaning, as Abarbinel thinks, who then would have been upon his guard, and not have condemned himself; and hereby also Nathan had this advantage against him, that if this man deserved to die, who had only taken the poor man's ewe lamb, then how much more ought he to die, who had not only committed adultery with Bathsheba, but had slain Uriah?

2 Samuël 12:5 In-Context

3 Maar de arme had gans niet dan een enig klein ooilam, dat hij gekocht had, en had het gevoed, dat het groot geworden was bij hem, en bij zijn kinderen tegelijk; het at van zijn bete, en dronk van zijn beker, en sliep in zijn schoot, en het was hem als een dochter.
4 Toen nu den rijken man een wandelaar overkwam, verschoonde hij te nemen van zijn schapen en van zijn runderen, om voor den reizenden man, die tot hem gekomen was, wat te bereiden; en hij nam des armen mans ooilam, en bereidde dat voor den man, die tot hem gekomen was.
5 Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: Zo waarachtig als de HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind des doods!
6 En dat ooilam zal hij viervoudig wedergeven, daarom dat hij deze zaak gedaan, en omdat hij niet verschoond heeft.
7 Toen zeide Nathan tot David: Gij zijt die man! Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ik heb u ten koning gezalfd over Israel, en Ik heb u uit Sauls hand gered;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.