2 Samuël 13:20

20 En haar broeder Absalom zeide tot haar: Is uw broeder Amnon bij u geweest? Nu dan, mijn zuster, zwijg stil, hij is uw broeder; zet uw hart niet op deze zaak. Alzo bleef Thamar en was eenzaam in het huis van haar broeder Absalom.

2 Samuël 13:20 Meaning and Commentary

2 Samuel 13:20

And Absalom her brother said unto her
Either meeting her in the street, or rather when come to his house:

hath Amnon thy brother been with thee?
been rude with thee, and lain with thee, which is the meaning of this modest expression; which he guessed at, having heard of her being sent to his house, and knowing his lustful disposition, and seeing her in such a forlorn condition: he calls him Aminon, for so it is in the Hebrew text, and not Amnon, by way of contempt, as Kimchi observes:

but hold now thy peace, my sister;
be silent, take no notice of this matter, say nothing of it to the king, nor any other, keep it in thine own breast, and make thyself easy:

he [is] thy brother, regard not this thing;
it is thy brother that has done it, and not so disgraceful as a meaner person, done in the heat of lust, and a youthful one, and should be forgiven; besides, to divulge it would bring disgrace upon the whole family, and no recompence would be obtained by telling the king of it, since he was his son, his firstborn, and heir to the crown; this he said not out of love of Amnon, but as desirous of gratifying private revenge upon him for it when opportunity should serve.

So Tamar remained desolate in her brother Absalom's house;
not seeing any company, being filled with grief and shame, and none applying to her as a suitor, knowing she was vitiated; how long she continued here, or lived after this, is not certain; no mention is made of her afterwards.

2 Samuël 13:20 In-Context

18 Zij nu had een veelvervigen rok aan; want alzo werden des konings dochteren, die maagden waren, met mantels gekleed; en zijn dienaar bracht haar uit tot buiten, en grendelde de deur achter haar toe.
19 Toen nam Thamar as op haar hoofd, en scheurde den veelvervigen rok, dien zij aanhad; en zij legde haar hand op haar hoofd, en ging vast henen en kreet.
20 En haar broeder Absalom zeide tot haar: Is uw broeder Amnon bij u geweest? Nu dan, mijn zuster, zwijg stil, hij is uw broeder; zet uw hart niet op deze zaak. Alzo bleef Thamar en was eenzaam in het huis van haar broeder Absalom.
21 Als de koning David al deze dingen hoorde, zo ontstak hij zeer.
22 Doch Absalom sprak niet met Amnon, noch kwaad noch goed; maar Absalom haatte Amnon, ter oorzake dat hij zijn zuster Thamar verkracht had.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.