2 Samuël 17:25

25 En Absalom had Amasa in Joabs plaats gesteld over het heir. Amasa nu was eens mans zoon, wiens naam was Jethra, de Israeliet, die ingegaan was tot Abigail, dochter van Nahas, zuster van Zeruja, Joabs moeder.

2 Samuël 17:25 Meaning and Commentary

2 Samuel 17:25

And Absalom made Amasa captain of the host instead of Joab,
&c.] Who was along with David:

which Amasa [was] a man's son whose name [was] Ithra, an Israelite;
he is called Jether the Ishmaelite, ( 1 Chronicles 2:17 ) ; either because he was an Ishmaelite by birth, and being proselyted to the Jewish religion, was called an Israelite; or rather he was an Israelite by birth, and having sojourned in the land of Ishmael some time, was called an Ishmaelite, as Uriah the Hittite, and others; and when Amasa is called a "man's son", it means a great man, as Kimchi observes:

that went in to Abigail, the daughter of Nahash, sister to Zeruiah,
Joab's mother:
so that Joab and Amasa, the generals of David and Absalom, were own cousins, sisters' children, and David uncle to them both; for Abigail and Zeruiah were David's sisters, ( 1 Chronicles 2:16 ) ; children of Jesse, whose name is here called Nahash, having two names, or this was his surname; though others think Nahash is the name of a woman, the wife of Jesse, and that these two sisters had two mothers, but one father; it seems by this expression, "went in to", as if Amasa was not begotten in the conjugal state, but was illegitimate.

2 Samuël 17:25 In-Context

23 Als nu Achitofel zag, dat zijn raad niet gedaan was, zadelde hij den ezel, en maakte zich op, en toog naar zijn huis in zijn stad, en gaf bevel aan zijn huis, en verhing zich. Alzo stierf hij, en werd begraven in zijns vaders graf.

24 David nu kwam te Mahanaim, en Absalom toog over de Jordaan, hij en alle mannen van Israel met hem.

25 En Absalom had Amasa in Joabs plaats gesteld over het heir. Amasa nu was eens mans zoon, wiens naam was Jethra, de Israeliet, die ingegaan was tot Abigail, dochter van Nahas, zuster van Zeruja, Joabs moeder.

26 Israel nu en Absalom legerden zich in het land van Gilead.

27 En het geschiedde, als David te Mahanaim gekomen was, dat Sobi, de zoon van Nahas, van Rabba der kinderen Ammons, en Machir, de zoon van Ammiel, van Lodebar, en Barzillai, de Gileadiet, van Rogelim,