Deuteronomium 17:15

15 Zo zult gij ganselijk tot koning over u stellen, dien de HEERE, uw God, verkiezen zal; uit het midden uwer broederen zult gij een koning over u stellen; gij zult niet vermogen over u te zetten een vreemden man, die uw broeder niet zij.

Deuteronomium 17:15 Meaning and Commentary

Deuteronomy 17:15

Thou shalt in any wise set [him] king over thee whom the Lord
thy God shall choose
The Jews take this to be a command to set a king over them: whereas it is only a permission in case they should desire and determine on having one, as God foresaw they would; and this with a limitation and restriction to appoint none but whom God should choose, and which was their duty and interest to attend unto; for none could choose better for them, and was what he had a right unto, and it became them to submit to it, since he was their King in a civil and special sense, and another was only his viceregent; accordingly we find, when they expressed their desire to have a king in the time of Samuel, and it was granted, though not without some resentment, the Lord chose their first king for them, Saul, and, after him, David, and even Solomon, David's son; and though, in later times, they appointed kings without consulting him, it is complained of, ( Hosea 8:4 ) hence this clause is prefaced in the Targum of Jonathan,

``ye shall seek instruction from the Lord, and after set him king''

which was to be done by the mouth of a prophet, or by Urim, as Aben Ezra observes:

one from among thy brethren shall thou set king over thee:
that is, one of their own nation, an Israelite, a brother both by nation and religion:

thou mayest not set a stranger over thee that is not thy brother;
one of another nation, that is not of the family of Israel, as Aben Ezra notes, even not an Edomite, though called sometimes their brother; and Herod, who was an Idumean, was set up, not by them, but by the Romans; now in this their king was a type of the King Messiah, of whom it is said, "their nobles shall be of themselves", ( Jeremiah 30:21 ) .

Deuteronomium 17:15 In-Context

13 Dat het al dat volk hore en vreze, en niet meer trotselijk handele.

14 Wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, geeft, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen, en gij zeggen zult: Ik zal een koning over mij stellen, als al de volken, die rondom mij zijn;

15 Zo zult gij ganselijk tot koning over u stellen, dien de HEERE, uw God, verkiezen zal; uit het midden uwer broederen zult gij een koning over u stellen; gij zult niet vermogen over u te zetten een vreemden man, die uw broeder niet zij.

16 Maar hij zal voor zich de paarden niet vermenigvuldigen, en het volk niet doen wederkeren naar Egypte, om paarden te vermenigvuldigen; terwijl de HEERE ulieden gezegd heeft: Gij zult voortaan niet wederkeren door dezen weg.

17 Ook zal hij voor zich de vrouwen niet vermenigvuldigen, opdat zijn hart niet afwijke; hij zal ook voor zich geen zilver en goud zeer vermenigvuldigen.