Esther 9:27

27 Bevestigden de Joden, en namen op zich en op hun zaad, en op allen, die zich tot hen vervoegen zouden, dat men het niet overtrade, dat zij deze twee dagen zouden houden, naar het voorschrift derzelve, en naar den bestemden tijd derzelve, in alle en ieder jaar;

Esther 9:27 Meaning and Commentary

Esther 9:27

The Jews ordained, and took upon them, and upon their seed,
and upon all such that joined themselves unto them
Who became proselytes to their religion; that is, they appointed the above two days as festivals, and engaged for themselves, for their children, and all proselytes, to observe them as such; and one of their canons F19 runs thus,

``all are obliged to read the Megillah (the book of Esther, which they always read on those days), priests, Levites, Nethinims, Israelites, men, women, and proselytes, and servants made free, and they train up little ones to read it:''

so as it should not fail;
of being observed, so as no man should transgress it, or pass it over:

that they should keep these two days;
the fourteenth and fifteenth of the month Adar or February:

according to their writing;
in this book, the book of Esther, which was to be read, as Aben Ezra; written in the Hebrew character, as the Targum; that is, in the Assyrian character, as Jarchi; the square character, as they call it:

and according to their appointed time every year;
whether simple or intercalated, as Aben Ezra observes: in an intercalary year the Jews have two Adars, and, though they keep the feast of Purim on the fourteenth of the first Adar, yet not with so much mirth, and call it the lesser Purim; but in the second Adar they observe it with all its ceremonies F20; so, in their canon, they do not keep Purim but in Adar that is next to Nisan or March, that redemption might be near redemption; the redemption of Mordecai near the redemption of Moses {u}.


FOOTNOTES:

F19 Lebush & Schulchan, ib. (par. 1.) c. 689. sect. 1.
F20 Vid. Buxtorf. Synagog. Jud. c. 29. p. 563.
F21 Lebush, par. 1. c. 6, 7. sect. 1.

Esther 9:27 In-Context

25 Maar als zij voor den koning gekomen was, heeft hij door brieven bevolen, dat zijn boze gedachte, die hij gedacht had over de Joden, op zijn hoofd zou wederkeren; en men heeft hem en zijn zonen aan de galg gehangen.
26 Daarom noemt men die dagen Purim, van den naam van dat Pur. Hierom, vanwege al de woorden van dien brief, en hetgeen zij zelven daarvan gezien hadden, en wat tot hen overgekomen was,
27 Bevestigden de Joden, en namen op zich en op hun zaad, en op allen, die zich tot hen vervoegen zouden, dat men het niet overtrade, dat zij deze twee dagen zouden houden, naar het voorschrift derzelve, en naar den bestemden tijd derzelve, in alle en ieder jaar;
28 Dat deze dagen gedacht zouden worden en onderhouden, in alle en elk geslacht, elk huisgezin, elk landschap en elke stad; en dat deze dagen van Purim niet zouden overtreden worden onder de Joden, en dat de gedachtenis derzelve geen einde nemen zou bij hun zaad.
29 Daarna schreef de koningin Esther, de dochter van Abichail, en Mordechai, de Jood, met alle macht, om dezen brief van Purim ten tweeden male te bevestigen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.