Esther 9:3

3 En al de oversten der landschappen, en de stadhouders, en landvoogden, en die het werk des konings deden, verhieven de Joden; want de vreze van Mordechai was op hen gevallen.

Esther 9:3 Meaning and Commentary

Esther 9:3

And all the rulers of the provinces, and the lieutenants, and
the deputies, and officers of the king, blessed the Jews
Countenanced them and encouraged them, and gave them all assistance in their power; extolled them, as the word signifies, lifted them up, and spoke well of them, or praised them, as the Targum:

because the fear of Mordecai was upon them;
he being now chief minister, they might fear, if they took part with the enemies of the Jews against them, they might be turned out of their places.

Esther 9:3 In-Context

1 In de twaalfde maand nu (dezelve is de maand Adar), op den dertienden dag derzelve, toen des konings woord en zijn wet nabij gekomen was, dat men het doen zou, ten dage, als de vijanden der Joden hoopten over hen te heersen, zo is het omgekeerd, want de Joden heersten over hun haters.

2 Want de Joden vergaderden zich in hun steden, in al de landschappen van den koning Ahasveros, om de hand te slaan aan degenen, die hun verderf zochten; en niemand bestond voor hen, want hunlieder schrik was op al die volken gevallen.

3 En al de oversten der landschappen, en de stadhouders, en landvoogden, en die het werk des konings deden, verhieven de Joden; want de vreze van Mordechai was op hen gevallen.

4 Want Mordechai was groot in het huis des konings, en zijn gerucht ging uit door alle landschappen; want die man, Morde chai, werd doorgaans groter.

5 De Joden nu sloegen op al hun vijanden, met den slag des zwaards, en der doding, en der verderving; en zij deden met hun haters naar hun welbehagen.