Exodus 7:16

16 En gij zult tot hem zeggen: de HEERE, de God der Hebreen, heeft mij tot u gezonden, zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene in de woestijn; doch zie, gij hebt tot nu toe niet gehoord.

Exodus 7:16 Meaning and Commentary

Exodus 7:16

And thou shalt say unto him
Upon meeting him:

the Lord God of the Hebrews hath sent me unto thee;
still appearing in the character of the ambassador of Jehovah, the God of the children of Israel:

saying, let my people go, that they may serve me in the wilderness;
the demand is once more renewed, before any punishment is inflicted for refusal, that the patience and forbearance of God might be the more visible, and his judgments appear the more righteous when inflicted, as well as Pharaoh be left more inexcusable. The reason of the demand is observed,

that they may serve me;
keep a feast, and sacrifice to him, as is before expressed, and the place where is pointed at:

in the wilderness;
at Sinai, in Arabia, where were the mountains of Sinai and Horeb; but the time of their service is not here expressed, as elsewhere, namely, three days:

and, behold, hitherto thou wouldest not hear;
and obey the voice of the Lord, upbraiding him with his disobedience, and the hardness of his heart; but signifying it was not now too late, though it was advisable to be quick, or the blow would be given, and the plagues inflicted.

Exodus 7:16 In-Context

14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Farao's hart is zwaar; hij weigert het volk te laten trekken.

15 Ga heen tot Farao in den morgenstond; zie, hij zal uitgaan naar het water toe, zo stel u tegen hem over aan den oever der rivier, en den staf, die in een slang is veranderd geweest, zult gij in uw hand nemen.

16 En gij zult tot hem zeggen: de HEERE, de God der Hebreen, heeft mij tot u gezonden, zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene in de woestijn; doch zie, gij hebt tot nu toe niet gehoord.

17 Zo zegt de HEERE: Daaraan zult gij weten, dat Ik de HEERE ben; zie, ik zal met dezen staf, die in mijn hand is, op het water, dat in deze rivier is, slaan, en het zal in bloed veranderd worden.

18 En de vis in de rivier zal sterven, zodat de rivier zal stinken; en de Egyptenaars zullen vermoeid worden, dat zij het water uit de rivier drinken mogen.