Ezechiël 14:7

7 Want ieder man uit het huis Israels, en uit den vreemdeling, die in Israel verkeert, die zich van achter Mij afscheidt, en zet zijn drekgoden op in zijn hart, en stelt den aanstoot zijner ongerechtigheid recht voor zijn aangezicht, en komt tot den profeet, om Mij door hem te vragen; Ik ben de HEERE, hem zal geantwoord worden door Mij;

Ezechiël 14:7 Meaning and Commentary

Ezekiel 14:7

For everyone of the house of Israel
King and subjects, princes and people, high and low, rich and poor, of every rank, sex, and age: or of the stranger that sojourneth in Israel;
the proselytes; whether of righteousness, such as were circumcised, and embraced the Jewish religion; or of the gate, who were only inhabitants with them; one as another were obliged to worship the God of Israel, and abstain from idolatry; there was but one law to the Israelite and to the stranger, respecting this matter: which separateth himself from me;
from the worship of God, and so from communion with him; turns his back on him, and becomes an apostate from him, by joining himself with idols: and setteth up his idols in his heart, and putteth the stumbling block
of his iniquity before his face;
these things are repeated, partly to observe the heinousness of the sin they were guilty of; and partly to show the stupidity of this people, which required things to be said over and over, before they could take them in, and be convinced of their evil: and cometh to a prophet to inquire of him concerning me;
this explains what such persons would come to a prophet for, ( Ezekiel 14:4 ) ; and exposes their hypocrisy: I the Lord will answer him by myself;
not by the prophet to whom he comes, but by himself: or, "in my word", as the Targum; yet not by words, but by blows; not in mercy, but in wrath; and in such manner, that it shall appear to come from the Lord, and to be according to truth and justice.

Ezechiël 14:7 In-Context

5 Opdat Ik het huis Israels in hun hart grijpe, dewijl zij allen door hun drekgoden van Mij vervreemd zijn.

6 Daarom zeg tot het huis Israels: Alzo zegt de Heere HEERE: Bekeert u, en keert u af van uw drekgoden, en keert uw aangezichten af van al uw gruwelen.

7 Want ieder man uit het huis Israels, en uit den vreemdeling, die in Israel verkeert, die zich van achter Mij afscheidt, en zet zijn drekgoden op in zijn hart, en stelt den aanstoot zijner ongerechtigheid recht voor zijn aangezicht, en komt tot den profeet, om Mij door hem te vragen; Ik ben de HEERE, hem zal geantwoord worden door Mij;

8 En Ik zal Mijn aangezicht tegen dienzelven man zetten, en zal hem stellen tot een teken en tot spreekwoorden, en zal hem uitroeien uit het midden Mijns volks; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben.

9 Als nu een profeet overreed zal zijn, en iets gesproken zal hebben, Ik, de HEERE, heb dienzelven profeet overreed, en Ik zal Mijn hand tegen hem uitstrekken, en zal hem verdelgen uit het midden van Mijn volk Israel.