Ezechiël 14:9

9 Als nu een profeet overreed zal zijn, en iets gesproken zal hebben, Ik, de HEERE, heb dienzelven profeet overreed, en Ik zal Mijn hand tegen hem uitstrekken, en zal hem verdelgen uit het midden van Mijn volk Israel.

Ezechiël 14:9 Meaning and Commentary

Ezekiel 14:9

And if the prophet be deceived when he hath spoken a thing,
&c.] That is pleasing to men, and is not true, in hope of reward and applause, but it never comes to pass, and his expectations are not answered: I the Lord have deceived that prophet;
by sending a lying spirit to him, as to Ahab's prophets, ( 1 Kings 22:22 1 Kings 22:23 ) ; by giving him up to strong delusions, to believe a lie, and publish it, ( 2 Thessalonians 2:11 ) ; and to his own heart's lusts; being willing, for the sake of gain, to prophesy smooth things, though false to the people, promising them peace when there was none; and then by frustrating his predictions, and disappointing him of his ends and views. R. Saadiah interprets this, as Kimchi observes, of God revealing and making it manifest that he was deceived; but more is meant by it than this, or even a bare permission; for though God is not the author of sin, yet he wills it to be done for wise ends and purposes, and sometimes in a way of judgment, as a punishment for sin; and which was the case here; both with respect to the prophet that deceived, who as the fruit of his sin, his covetousness, was given up in just judgment to a reprobate mind; and the people that were deceived, who, rejecting the true prophets of the Lord, were willing to have smooth things prophesied to them: and I will stretch out my hand upon them;
his avenging hand; the stroke of his power, as the Targum; a heavy one, and that for giving heed to a lying spirit; for uttering falsehood, and that with a wicked design, to gain the applause of the people, or for filthy lucre's sake: and I will destroy him from the midst of my people Israel;
by some sore judgment or sudden death, and so be made a public example of.

Ezechiël 14:9 In-Context

7 Want ieder man uit het huis Israels, en uit den vreemdeling, die in Israel verkeert, die zich van achter Mij afscheidt, en zet zijn drekgoden op in zijn hart, en stelt den aanstoot zijner ongerechtigheid recht voor zijn aangezicht, en komt tot den profeet, om Mij door hem te vragen; Ik ben de HEERE, hem zal geantwoord worden door Mij;

8 En Ik zal Mijn aangezicht tegen dienzelven man zetten, en zal hem stellen tot een teken en tot spreekwoorden, en zal hem uitroeien uit het midden Mijns volks; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben.

9 Als nu een profeet overreed zal zijn, en iets gesproken zal hebben, Ik, de HEERE, heb dienzelven profeet overreed, en Ik zal Mijn hand tegen hem uitstrekken, en zal hem verdelgen uit het midden van Mijn volk Israel.

10 En zij zullen hun ongerechtigheid dragen; gelijk de ongerechtigheid des vragers zal zijn; alzo zal zijn de ongerechtigheid des profeten;

11 Opdat het huis Israels niet meer van achter Mij afdwale, en zij zich niet meer verontreinigen met al hun overtredingen; alsdan zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, spreekt de Heere HEERE.